„Smaakt en ziet dat de Heere goed is; welgelukzalig is de man, die op Hem betrouwt.”

Herinner me, Heere, de plechtige beloften die ik U gedaan heb in mijn doop, dat ik de duivel, mijn eigen vlees, de wereld en de zonde altijd wilde tegenstaan en naar Uw geboden handelen. Heere, breng me verder nog dikwijls en levendig voor de geest het bitter lijden van Uw Zoon, mijn Zaligmaker, en hoe Hij staat te smeken en te bidden om wille van Zijn bitter lijden dat ik Hem toch niet opnieuw zou kruisigen door mijn zonden, maar me daarvan zou onthouden en Hem zó zou verheerlijken.

Bevestig, Heere, al deze beschouwingen door Uw Geest aan mijn hart, zodat ik daaruit nieuwe kracht mag krijgen om alle boze verleidingen te weerstaan en dat zelfs de verleidingen van de duivel daardoor in me gedood mogen worden en ik gesterkt mag worden om nu voortaan al de dagen van mijn leven in heiligheid en gerechtigheid te wandelen voor U, mijn God en Verlosser. Opdat ik zo, Heere, van U mocht gezegend worden met de beste zegeningen, waarmee U Uw liefste kinderen pleegt te zegenen.

Zou ik Uw vriendelijkheid mogen smaken, die U weggelegd hebt voor degenen die U vrezen, om deel te krijgen aan die vreugde en troost die U Uw uitverkorenen bereid hebt, welke zegeningen nooit een aards oog gezien, noch vleselijk oor gehoord, noch ooit in het natuurlijk hart van een mens zijn opgekomen. Amen, amen.

Willem Teellinck,
predikant te Middelburg

(”Soliloquium”, 1628)