Hof biedt mogelijk opening: zijn crypto’s altijd overige bezittingen?
Recent heeft Hof Arnhem-Leeuwarden een arrest gewezen met mogelijk verstrekkende gevolgen voor de belastingheffing volgens de forfaitaire spaarvariant in box 3. Wat gaat dit betekenen?
Eind 2021 oordeelde de Hoge Raad dat de wijze waarop sinds 2017 heffing van inkomstenbelasting in box 3 plaatsvindt in strijd is met het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. Voor de jaren 2017 tot en met 2022 wordt aan bepaalde belastingplichtigen rechtsherstel geboden. Vanaf 1 januari 2023 geldt overbruggingswetgeving totdat naar verwachting vanaf 2026 het werkelijk rendement wordt belast.
Rechtsherstel en overbruggingswetgeving zijn gebaseerd op de zogenoemde forfaitaire spaarvariant. Hierin wordt het vermogen onderverdeeld in drie categorieën met bijbehorende forfaitaire rendementen: banktegoeden (2023: 0,36 procent), overige bezittingen (6,17 procent), schulden (2,58 procent). De definitie van banktegoeden lijkt zich te beperken tot saldi die daadwerkelijk op een rekening bij instellingen met een bankvergunning staan. Dat deze afbakening niet eenvoudig is blijkt uit het feit dat in het rechtsherstel contant geld en het vruchtgebruik op een bankrekening als overige bezittingen –en dus tegen het hoge rendement– worden aangemerkt. In de overbruggingswetgeving is dit hersteld. Er zijn echter nog meer vermogensbestanddelen te bedenken waarvan het naar onze mening onredelijk zou zijn om die te laten kwalificeren als overige bezitting. Te denken valt aan onder meer aan stablecoins (fiat gedekt), fiatgeld op instellingen zonder bankvergunning (zoals diverse crypto-exchanges) of een aandeel in een reservefonds van een Vereniging van Eigenaren (VvE).
In de genoemde zaak draait het onder meer om de vraag of een aandeel in een VvE-reservefonds kwalificeert als banktegoed of als overige bezitting. De inspecteur bepleit dat er sprake is van een overige bezitting aangezien sprake is van een vordering op de vereniging. Belanghebbende vindt dat banksaldi van VvE’s eenzelfde rendement hebben als banktegoeden van particulieren en dat het aandeel tegen het lagere forfaitair rendement in aanmerking moet worden genomen. Het Hof volgt belanghebbende en wijst mede op het feit dat bijdragen aan VvE-reserves wettelijk verplicht zijn, en deze door de vereniging op een bankrekening dienen te worden aangehouden. Voor VvE-eigenaren moet dus goed opgelet worden of de fiscus dit juist gaat verwerken.
Het Hof lijkt met zijn uitspraak een opening te bieden om bepaalde vermogensbezittingen die nauw verband houden met banktegoeden toch te laten kwalificeren als banktegoed. Hoewel het aanhouden van stablecoins of fiatgeld op exchanges niet verplicht is, zou naar onze mening ook sprake zijn van onvoldoende rechtsherstel wanneer deze bestanddelen tegen het hoge forfaitaire rendement in aanmerking worden genomen. Deze bestanddelen vertegenwoordigen de facto immers niets anders dan traditionele banktegoeden, waarbij een positief rendement doorgaans niet zal zijn beoogd en evenmin te verwachten.
De auteur werkt bij HVK Stevens Belastingadvies.