Sietze de Vries vult improviserend Bachs ”Orgelbüchlein” aan
Improviseren in Bachstijl? Sietze de Vries moest een paar nachtjes slapen over dit verzoek. Uiteindelijk ging hij met Bachs ”Orgelbüchlein” aan de slag. Blij blikt hij terug: „Ik voelde mij student van de grootmeester.”
Het was geen kleinigheid, de vraag waarmee een vriend in 2021 bij Sietze de Vries aanklopte. De filmmaker, musicus en schrijver Will Fraser nodigde de Groningse organist uit om het ”Orgelbüchlein” van Johann Sebastian Bach (1685-1750) te voltooien. Niet door te componeren, maar door te improviseren over de ontbrekende liederen. Natuurlijk in de geest van de grote meester. Fraser zou alles filmen voor een uitgave op zijn label Fugue State Films.
Bach schreef in zijn orgelboekje boven aan de bladzijden de titel van in totaal 164 geestelijke liederen en nummerde alle pagina’s. In de jaren 1713 tot 1716 componeerde hij 45 liedbewerkingen en noteerde een paar noten van een andere compositie. De rest van de bladzijden bleef leeg.
Aan Sietze de Vries de taak om die op verzoek van de Engelse filmmaker met noten te vullen. De uitgave ervan verschijnt in mei onder de noemer ”Bach’s Missing Pages” (”Bachs ontbrekende bladzijden”).
Improviseren in Bachstijl. Was u niet bang een te grote broek aan te trekken?
„Ik kan niet aan Bach tippen en heb helemaal niet de pretentie om te laten horen hoe goed ik in diens stijl kan improviseren. Ik voel mij slechts student van de grootmeester. Dankzij dit project kunnen we een glimp opvangen van wat Bach verder voorhad met het ”Orgelbüchlein”.”
Waarom completeerde u het boek niet?
„Het is een persoonlijk document van Bach, waarbij hij gebruikmaakte van de nodige liedbundels uit zijn tijd. Uit zijn selectie blijkt hoezeer hij hechtte aan de lutherliederen. Bij tientallen titels weten we helaas niet meer welk lied Bach bedoelde of welke melodie een lied had. Daarom stelde ik voor om naast het spelen van de 45 bestaande bewerkingen ook te improviseren over 45 andere liederen waarvan we vrijwel zeker weten welke melodie die hadden.
De productie telt zeven blokken van ruim een halfuur. Daarin speel ik en licht ik mijn aanpak in het Engels toe. Verder vertel ik over de gebruikte orgels: het drieklavierorgel van de Groningse Martinikerk en het tweeklaviersorgel van de Petruskerk in Leens.”
Waarom koos u deze Groningse orgels?
„Filmmaker Fraser vindt het barokorgel in de Martinikerk het mooiste van de wereld. Dat ben ik met hem eens. Het Hinszorgel in Leens is ook een parel. De Martinikerk klinkt royaal, terwijl je in Leens dankzij de kortere nagalm de kleinste details hoort.
Groningen en Leens vertegenwoordigen het Noord-Duitse orgeltype. Op dit type instrumenten blijft het lijnenspel altijd hoorbaar. Nooit wordt de klank groezelig. Hun kleurenrijkdom is oneindig, mede omdat je alle registers met elkaar kunt mengen. Ik geloof niet dat ik eenzelfde registratie twee keer heb gebruikt. Het project stimuleerde me om nieuwe dingen uit te proberen. Zo kies ik in Leens bij het plenum een keer niet de standaardregistratie van prestanten met een mixtuur, maar combineer ik de prestanten met de tongwerken.”
Werd Bachs ”Orgelbüchlein” in de 18e eeuw in de eredienst gebruikt?
„We weten niets concreets over het ontstaan en het gebruik van het boekje. Het overgrote deel van de stukken duurt maximaal twee minuten. Mogelijk zijn ze als inleiding op de te zingen koralen gebruikt. Wat verder voor die gedachte pleit, is dat Bach de melodie veelal onveranderd laat horen. Met daaromheen een begeleiding vol beweging. Kerkgangers konden de liedmelodie daardoor goed herkennen.”
Voor wie is het boekje bedoeld?
„Bach zegt in het voorwoord dat hij de koraalvoorspelen componeerde om God te eren, om te laten zien op welke manieren je een lied kunt bewerken en om lesmateriaal aan te reiken. Onder andere om het pedaalspel goed onder de knie te krijgen.”
Deze muziek is dus geschikt lesmateriaal?
„Mogelijk gebruikte Bach zijn ”Orgelbüchlein” als aantekenboekje, waarin hij na de kerkdienst aardige ideeën noteerde voor zijn leerlingen. In de hoop dat ze vervolgens zelf aan de slag zouden gaan. Dit deden organisten in Bachs tijd meestal zónder bladmuziek voor hun neus. Dat ik voor dit project geen koraalbewerkingen schreef, maar ze improviseerde is een logisch gevolg van die praktijk.
De stukken in het ”Orgelbüchlein” verschillen qua moeilijkheidsgraad. Als elfjarige begon ik met ”Ich ruf’ zu dir, Herr Jesu Christ” en ”O Mensch, bewein dein Sünde groß”, rustige stukken die ik snel onder de knie had. Voor sommige andere bewerkingen moest ik hard studeren.
Grappig genoeg heeft Bach het in zijn voorwoord over de beginnende organist, terwijl het boekje werken bevat waar menig vakorganist over struikelt, bijvoorbeeld bij ”In dulci jubilo”. Ze zijn virtuoos en technisch gemeen. Dit komt ook omdat Bach de perfectie van de vorm en de stemvoering het belangrijkste vond. Daarbij hield hij niet altijd rekening met wat je vingers aankunnen.”
Is het ”Orgelbüchlein” een schoolvoorbeeld van tekstverklanking door Bach?
„Ja en nee. Sommigen menen dat Bach altijd vanuit de tekst dacht en zoeken achter alles een diepere betekenis. Ik denk daar genuanceerder over. Natuurlijk liet de componist zich vaak leiden door de tekst. Zoals in ”O Lamm Gottes, unschuldig”, waarin zogeheten Seufzer-figuren voorkomen. Daarbij wordt een hoofdnoot kort voorafgegaan door een halve toon hoger klinkende noot. Die muzikale zuchten weerspiegelen de inhoud van dit lijdenslied. Verder bevat deze bewerking een canon om uit te beelden dat Christus kwam om de wet te vervullen. Dit is dus een schoolvoorbeeld van tekstverklanking.
Tegelijkertijd zullen ook melodieën –los van de liedtekst– Bachs aanpak hebben beïnvloed. Dat herken ik. Soms nodigt een psalmmelodie mij uit tot het improviseren van een bepaalde variatiereeks. Het gebeurt dat ik na afloop van het concert een compliment krijg over de mooie tekstverklanking, terwijl dat niet mijn eerste opzet was.
Vergeet niet dat Bach als drukbezet man ook pragmatisch te werk zal zijn gegaan. Hij had niet altijd gelegenheid om zich uitgebreid in een liedtekst te verdiepen. Wat hier verder voor pleit, is dat boven de tweede bewerking in het ”Orgelbüchlein” twee liederen met dezelfde melodie worden genoemd. De tekst was hier dus niet doorslaggevend.”
Is het u gelukt om in Bachs schaduw te staan?
„Ik gebruik Bachs compositietechnieken en heb geprobeerd om in diens geest te improviseren. Niet meer en niet minder.
Het ”Orgelbüchlein” bevat slechts één trio, ”Ich ruf’ zu dir, Herr Jesu Christ”. De rest van de stukken is vier- of vijfstemmig. Er komen veel canonvormen voor. Die variatie heb ik ook aangebracht. Overigens vind ik de canon de meest uitdagend vorm. De melodie is dan te horen in twee stemmen die elkaar imiteren. Deze stemmen kunnen onderling van elkaar verschillen in toonhoogte, toonsoort en ritme. Bach legt in het Orgelbüchlein de liedmelodie nooit in de bas, behalve bij een paar canons, waar de sopraan eveneens de melodie heeft. Ik vond het leuk om dit wel te doen. De tekst van ”Aus tiefer Not schrei ich zu dir” is daarvoor heel geschikt.
Ik ben tevreden met het eindresultaat, al had een enkele improvisatie nóg beter gekund en klinkt die mogelijk wat plichtmatig.”
Wat is een topper?
„In ”Von Gott will ich nicht lassen” hanteer ik een kwintcanon. De melodie is dan in twee stemmen te horen die vijf tonen van elkaar verschillen. Dit bleek een leuke uitdaging, omdat de melodie van genoemd lied niet zo geschikt is voor de kwintcanon. Het is me hier gelukt iets van de complexiteit in Bachs muziek te weerspiegelen.”
Meer informatie: www.jsbrecords.nl