Joukje Akvelds ”Maximiliaan” viert feestje tijdens 20e editie Nationale Voorleesdagen
Als kind was ze dol op Floddertje van Annie M.G. Schmidt. Als schrijver bedacht Joukje Akveld een net zo slordig en eigenwijs kinderboekfiguur: Maximiliaan Modderman. Vanaf woensdag speelt het jongetje de hoofdrol tijdens de Nationale Voorleesdagen.
Bijzonder is het wel. Terwijl Maximiliaan Modderman hier tijdens de voorleesdagen een feestje viert, zit degene die hem bedacht zo’n 10.000 kilometer verderop. Joukje Akveld –journalist, recensent van kinderboeken en schrijver van prentenboeken en non-fictie voor kinderen– verhuisde in 2021 naar Zuid-Afrika omdat Amsterdam haar te druk werd. Dus terwijl prinses Laurentien woensdagochtend op een basisschool in Hoogvliet Maximiliaans avonturen zal voorlezen aan een klas vol kinderen, kijkt schrijver Joukje Akveld (1974) misschien wel uit over de baai die ze vanuit haar huis ziet liggen en waar zo nu en dan een walvis opduikt. Wie weet zit er een baviaan in haar keuken – want soms gebeurt dat in Simonstad, het dorpje waar ze woont, tegen Kaapstad aan. Het kan ook zijn dat ze op dat moment bedreigde zwartvoetpinguïns aan het verzorgen is in de nabijgelegen zeevogelopvang. Daar is ze vrijwilliger, om de vele uren schrijfwerk achter de laptop wat te compenseren.
Is het vreemd om de Voorleesdagen van een afstand mee te beleven?
„Ja, dat is zo. Maar op en neer reizen is voor mij geen optie. Ik ben iemand die eigenlijk niet vliegt. De reden? Een combinatie van extreme vliegangst en claustrofobie. Zo veel mensen in een zo kleine ruimte, zo hoog, zo lang en zo hard, dat kan toch niet? Ik reis liever met een vrachtschip mee. Overigens kon dat toen ik hiernaartoe verhuisde niet. Er golden toen coronamaatregelen, dus heb ik eenmalig, gedwongen, gevlogen.
Reizen per vrachtschip is omslachtig, maar ook heel leuk. Van Antwerpen tot Kaapstad ben je drieënhalve week onderweg. Er is een stuk waar je twee weken alleen maar water ziet. Ik hou heel erg van op de oceaan zijn. Je bent zo los van alles – dat vind je nergens meer. Het water oogt elke keer anders, de kleuren, de lucht. En als je mazzel hebt zie je een keer dolfijnen.”
”Maximiliaan Modderman viert een feestje” is een ode aan Annie M.G. Schmidt. Waarom?
„Ik leef mijn hele leven al tussen Annie M.G. Schmidts boeken. Sommige heb ik zo vaak gelezen, als kind en ook later, dat ik bepaalde zinnen uit mijn hoofd ken. Haar werk is iets wat meegonst in mijn leven. Het boek ”Floddertje” vond ik als kind al fascinerend. In mijn werk zie je daar iets van terug. Bijna al mijn personages hebben iets van Annie in zich: je mag jezelf zijn, ook al is dat anders dan anderen.
Annie ging zelf vaak naar Frankrijk om te schrijven. Haar zoon Flip is nu de eigenaar van haar terrein daar, waar drie huizen op staan, waaronder haar schrijvershuisje. Ik ken Flip en mocht een keer een maand in het huis verblijven. Met het idee: nu ga ik net als Annie heel hard schrijven. Het viel tegen. Al baantjes trekkend in het zwembad heb ik wel een peuterserie bedacht (de serie ”Van wie is…”, zoekboekjes op karton, met illustraties van steeds een andere bekende illustrator, MO). Dan verzin je niet echt een verhaal, meer een concept.
Maximiliaan Modderman is verhalender. Zijn naam was er ineens. Ik had al een vaag idee over een feestje dat uit de hand liep. Zo’n speaking name waar dat een beetje in zit, is dan heel handig. Maximiliaan is eigenzinnig en het ”doe nooit wat je moeder zegt” van Annie M.G. Schmidt zit er ook een beetje in. Dat alles in mijn eigen stijl, maar het boek is zeker een ode aan Annie.”
Illustrator Jan Jutte maakte van Maximiliaan een beetje een retrojongetje, een tikje ouderwets misschien.
„Ik hou van de tijdloosheid van zijn tekeningen! Zijn stijl wortelt een beetje in de jaren vijftig. Wat bijzonder is: Jan Jutte debuteerde ooit met de tekeningen bij ”Het beertje Pippeloentje” en dat is natuurlijk een boek van Annie M.G. Schmidt.
Jutte kan figuren zo goed een uitdrukking meegeven. Afhankelijk van hoe hij een paar stipjes zet, verandert een gezicht totaal. Die óógjes van Maximiliaan achter zijn brilletje! Ik ben fan van zijn werk.”
Een goed prentenboek biedt volgens de organisatie achter de voorleesdagen aanknopingspunten voor interactie en voor verwerking in het spel. Hoe kijkt u daartegen aan, als auteur en kinderboekendeskundige?
„Ik zie nu dus allerlei ideeën voorbijkomen om aan de slag te gaan met Maximiliaan. Je kunt bijvoorbeeld sokpoppen maken. Ik zou dat nooit bedenken, maar een van Maximiliaans knuffels lijkt inderdaad op zo’n sokpop. Ik kan me trouwens voorstellen dat de viezigheid in het boek kinderen ook aanspreekt.
Zelf denk ik vooral: je moet een boek goed kunnen voorlezen. Mijn achtergrond als neerlandicus maakt dat ik een prentenboek als een tekst zie. Ik schrijf niet met een pedagogisch motief.”
Wat moet een voorleesboek zéker in zich hebben?
„Oeh. Bekijk maar eens klassiekers. Dan kun je je afvragen: waarom hebben ze zo veel succes? ”De Gruffalo” is bijvoorbeeld zó goed in het ombuigen van verwachtingen, het spelen met angsten én is talig ongelooflijk goed. Verder zit er veel humor in. Die geeft relativering, een soort losheid ook, en maakt het verhaal niet te zwaar.
Humor heb je op allerlei niveaus. Ik moet denken aan het verhaal ”Tranenthee” in ”Bij Uil thuis” van Arnold Lobel. Daarin wil Uil een weemoedig moment met zichzelf en met tranenthee. Om de theepot gevuld te krijgen, gaat hij aan allemaal verdrietige dingen denken. Aan potloodjes die zo kort zijn dat je ze niet meer kunt gebruiken. Aan dingen die achter de kachel zijn gevallen en waar je niet meer bij kunt, als ik het me goed herinner. Ik hou heel erg van zulk soort boeken. Het maken van een verhaal dat generaties overstijgt is niet eenvoudig.”
U schrijft ook non-fictie voor kinderen, zoals recent ”Een kleine geschiedenis van de mens door dierenogen”. Waarin onder meer een kip vertelt over de begintijd van de bio-industrie en orka Keiko over zijn leven als filmster voor ”Free Willy”.
„Dat was een mooi project. Ontzettend interessant om alles te researchen. Non-fictie vind ik fijn om te doen. Die boeken ontstaan heel anders dan de prentenboeken. Bij die laatste duikt er een zinnetje of een beeld op in mijn hoofd. Bij mijn eerste boek, over Olle, was dat „Olle wist zeker dat hij geen bril nodig had.” Zoiets zet meteen de toon van een boek. Bij non-fictie begint het meer met het gevoel: ik ga iets vertellen wat belangrijk is. Een paar jaar geleden dook ik voor ”Een aap op de wc” in de geschiedenis van de Rotterdamse dierentuin in de oorlog. Ik vond gebeurtenissen waarbij ik dacht: hier kan ik wat mee! Dan ga ik nadenken over de vorm, over hóé ik het ga opschrijven. Heel leuk vind ik dat.”
Af en toe verschijnt er verhalende non-fictie voor heel jonge kinderen. Dat zou mooi passen bij uw interesses.
„Toevallig komt er zoiets aan in februari: non-fictie voor beginnende lezers. Uitgeverij Volt start een serie en ik schrijf twee deeltjes over dieren: de haai en de panda. Ik was gebonden aan heel korte woorden, dat was puzzelen. Ik gebruik ook rebussen, van die woordpuzzels die je in mijn jeugd veel had. Hoe kon ik anders over een dwerglantaarnhaai schrijven?
Ik ga in zo’n boek geen stereotype schetsen van een haai. Ik begin wel met ons beeld: over dat ze zo eng zijn en dat ze je kunnen doodbijten, wat hier in de baai voor mijn huis ook wel eens is gebeurd. Maar ik wil het beeld ontkrachten dat een haai een monster is. Roggen zijn familie van de haai, die kun je aaien. Zo ga ik van de boektitel ”Ai, een haai!” naar ”aai een haai”. Ik wil vertellen hoe het écht zit, zoals in al mijn non-fictie.”