Eeuwig welbehagen
Psalm 103:21
„Looft de Heere, al Zijn heirscharen! gij Zijn dienaars, die Zijn welbehagen doet!”
In de nabijheid van uw Heere, volk des Heeren, is het alleen veilig op uw pelgrimsreis door de woestijn, waar zoveel vijanden u omringen en alle pogingen aanwenden om u die zalige vrede te ontroven. Kinderen Gods, bezongen de hemelingen als de grondoorzaak van Jezus’ geboorte niet Gods welbehagen in mensen? Wanneer wij worden ingeleid in hoe de Heere ons, dood en doemschuldigen in onszelf, getrokken heeft uit de macht der duisternis en ons overbracht tot het rijk van de Zoon van Zijn liefde, door welke goedertierenheden des Heeren wij al verder zijn voortgeleid, door welke oneindige liefde en onwankelbare trouw, bij zoveel trouweloosheid aan onze kant, Hij ons op de weg heeft staande gehouden en hoeveel zalige verkwikkingen en vertroostingen wij als een teerkost op de reis naar Sion steeds mochten genieten en wij in verwondering moesten vragen: „Wat bewoog toch de Heere naar zulke ellendigen in zichzelf om te zien en hen zo goedertieren en ontfermend te leiden?” – dan is het antwoord: „Welbehagen, eeuwig vrijmachtig welbehagen”.
Kinderen Gods, zo alleen zullen wij blijmoedig aan het einde van de woestijnreis komen, de doodsjordaan betreden en in het hemels Kanaän aanlanden. Daar zullen wij het voor de troon van Hem, Die ons gekocht heeft met Zijn bloed, met de schare der verlosten op hoger tonen dan de engelen in Efratha’s velden uitgalmen: „Ondoorgrondelijk welbehagen heeft ons hier gebracht”. Amen.
Ds. D.A. Detmar, predikant te Ede
(”Enige eenvoudige Godvruchtige oefeningen”, 1828)