Ongeduld is een list van satan
De betaalautomaat van de parkeergarage hapert. Een twintiger staat te foeteren en probeert alle knoppen uit. Zonder succes. Het duurt meer dan een minuut voor een telefoniste hulp biedt. Intussen kijken wachtenden in de rij korzelig om zich heen.
De haastmaatschappij duikt overal op. Ongeduld komt niet alleen voor in de parkeergarage. Nummertje trekken bij de apotheek? Achter aansluiten in de vertrekhal? In de rij bij een frietkraam? Aanschuiven bij een benzinestation?
Maar ook buiten de rij lijkt het of ”snel” synoniem is aan ”beter”. Appt je vriend niet meteen terug terwijl hij wel het bericht gelezen heeft? Is die onlinebestelling vandaag niet binnengekomen? Waarom wachten tot je getrouwd bent? Wat duurt het lang voor die hamburger klaar is? Komen die plantjes nog niet boven?
Als kind wordt je geleerd om netjes op je beurt te wachten en niet voor te dringen. Geduld is een schone zaak, zegt het spreekwoord. Maar intussen moet je wel snel je bord leeg eten. En eenmaal op school dringt de prestatie-economie zich op – en niet alleen bij de gymles. Let eens op het taalgebruik: wie snel klaar is met z’n toets en goed is in taal en rekenen, is een „sterke leerling”; wie langzaam is, „kan niet goed meekomen”. Een school die meer nadruk legt op vorming en ontwikkeling van kinderen en minder op hun prestaties, staat al snel te boek als „zwakke school”. Eenmaal in het beroepsonderwijs of op je werk draait het om vooruitgang en efficiëntie. Krijg je een „hogere” functie, dan heb je een „glanzende carrière”, je „bent geslaagd” en je „hebt het gemaakt”. De bijbehorende managementtraining maakt je wijs dat ongeduld de sleutel is tot succes in je leven. In deze jachtige samenleving gaat het om meters maken en daarbij moet de kassa van de parkeergarage je niet in de weg staan.
Waakvlam
De dagen rond de jaarwisseling zijn bij uitstek geschikt om deze haastcultuur eens tegen het licht te houden. Hoe verhoudt een christen zich tot de tijd die hem toegemeten is? In veel kerken klinkt op oudejaarsavond Psalm 90: „Leer ons alzo onze dagen tellen.” Maar is het dan de roeping van een christen om het onderste uit de kan te halen en de uren uit te persen als een citroen?
Vooropgesteld: de westerse samenleving is een geoliede machine die zich niet zomaar terug laat draaien naar waakvlamstand, ook niet tijdens een coronapandemie. Enkele eeuwen geleden deden brieven vanuit Oost-Indië er maanden over om Nederland te bereiken. Nu voer je een videogesprek met familie in Canada, kijk je live mee met een hartoperatie in Zuid-Afrika en komt een kapot onderdeel van je Koreaanse machine hier uit de 3D-printer. Niet elke voortgang is vooruitgang, maar deze versnelling brengt ontegenzeggelijk veel zegen met zich mee.
Toch heeft die haasteconomie z’n prijs. Met een flitsbezorger, een stoomcursus Spaans, een krokettenautomaat en een prefabwoning win je tijd. Maar intussen verlies je voorpret, smaak, waardering, beleving, gezelligheid en contact. Want ook wachten heeft waarde.
Eeuwigheidsbesef
Een paar weken geleden analyseerde de rooms-katholieke cultuurtheoloog Frank Bosman in De Telegraaf het ongeduld in deze tijd. Hij wijst op de „puberisering van de samenleving. Alles moet leuk zijn en wel nu. Mensen raken overprikkeld en hebben moeite met uitstel van de behoeftebevrediging.” Bosman legt de vinger op de zere plek: „Het hiernamaals is afgeschaft, er is maar één leven, en daar moeten we het maximale uit halen.”
De secularisatie heeft het eeuwigheidsbesef verdrongen. Bijna zes op de tien Nederlanders rekenen zich niet tot een religie, becijferde het Centraal Bureau voor de Statistiek vorige week. Deze groep groeit snel, van 45 procent van de bevolking in 2010 naar 58 procent in 2021. Van degenen die zich wél religieus noemen, gaat maar 30 procent minstens eens per maand naar de kerk. En in veel van de kerken is de hel al langere tijd geleden verdwenen uit de prediking, gevolgd door de hemel. Dan blijft voor de meeste mensen alleen het hier-en-nu over. Geen wonder dat hun begeerten dan op stel en sprong bevredigd dienen te worden.
Maar de mens verloor niet alleen de notie van eeuwig wel of wee. Hij vergreep zich ook aan een andere verboden vrucht: de drang naar vrijheid. Ongeduld en haast zijn onderdeel van het verlangen naar autonomie, de drang om te krijgen wat je wilt en op het moment dat je het wilt.
Dat staat haaks op de Bijbelse levenshouding van afhankelijkheid en je overgeven aan Gods leiding. Geduld is een christelijke waarde en hangt samen met deugden als matigheid, zelfbeheersing en lankmoedigheid, eigenschappen die Paulus noemt als vrucht van het werk van Gods Geest in de wedergeboorte.
Niet zonder reden treffen we in de Bijbel veel voorbeelden van mensen die geduld moesten leren omdat God de verhoring van hun gebed uitstelde. Abraham kreeg zijn zoon pas 25 jaar na de belofte. Jakob moest jarenlang werken voor zijn bruid. Mozes wilde zijn broeders verlossen uit de hand van farao, maar kreeg eerst een leerschool van veertig jaar woestijnleven. Het volk Israël zwierf veertig jaar rond voor het Kanaän binnen kon trekken. Ook de komst van de Zaligmaker was al eeuwen tevoren aangekondigd. Kennelijk zijn Gods gedachten over tijd hoger dan de menselijke gedachten.
Zandloper
Ongeduld is een list van satan. Je onttrekken aan de jachtigheid van de huidige samenleving is haast onmogelijk. Maar weerstand eraan bieden kan wel: goed de tijd nemen voor de ander, een luisterend oor bieden zonder meteen conclusies te trekken, de tijd nemen om te lezen en te wandelen, een dag wachten met reageren op appjes, de dagelijkse stille tijd en wekelijkse rustdag in ere houden, en tevreden zijn met de middelen, de plaats en de positie die God je schonk.
Die gelooft, zal niet haasten, schreef de profeet Jesaja. De uitzondering daarop is dat ieder mens opgeroepen wordt zich te haasten om de brede weg te verlaten en in te gaan door de smalle poort. Dat kan geen uitstel lijden.
Wie zo leeft, zal verlangend maar geduldig uitzien naar de dag van Christus’ wederkomst. Die loopt met één voet op aarde en de andere in het toekomende leven, schreef de Schotse predikant Samuel Rutherford. „Want het is niet aan ons om een zandloper neer te zetten voor de Schepper van de tijd.”
De auteur is hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad.