Op de golven van goedgeefsheid
Nederland toont massaal medeleven met de slachtoffers van de vloedgolf in Azië. De miljoenen stromen binnen. Indringende oproepen om gul te schenken gaan vergezeld van een brede waaier aan logo’s en rekeningnummers. Maar komt het geld wel op de goede plek terecht?
„De noodhulp verloopt in de meeste gebieden goed, behalve in Atjeh”, stelt prof. Paul Hoebink, ontwikkelingsdeskundige van de Radboud Universiteit in Nijmegen. „Door het falen van de Indonesische regering gaat er overbodige hulp die kant op. Er zijn bijvoorbeeld al meer dan negen veldhospitalen gebracht, terwijl één of twee ruim voldoende zou moeten zijn. De regering is blijkbaar niet in dat allemaal goed te indiceren”, aldus Hoebink. „Sri Lanka heeft een veel beter coördinatieteam van de regering.”
Om diezelfde reden laat de Indiase regering geen buitenlandse hulporganisaties toe, zegt Hoebink. „In het verleden heeft men slechte ervaringen met overbodige goederen, die dan ook weer meer kosten meebrengen.”
Hulporganisaties zijn actiever dan ooit om gelden binnen te halen. Bij het openen van de internetpagina van ZOA Vluchtelingenzorg flitst meteen een apart venstertje in het scherm over de actie ”Vloedgolf Azië” van de hulporganisatie. Wie wil, kan een bedrag van zijn rekening laten afschrijven. Hulpverlener Timo Gaasbeek moedigt mogelijke gevers aan: „Ik heb nog nooit zoiets gezien. Het doet me denken aan beelden van de ramp in Zeeland in 1953”, schrijft hij vanuit Sri Lanka. Passanten krijgen en passant de mogelijkheid zich aan te melden als vrijwilliger bij de jaarlijkse huis-aan-huiscollecte.
„Het gaat heel erg goed. We hebben nog nooit zoveel geld in zo’n korte periode binnengehaald”, laat Otto Kamsteeg weten vanuit het kantoor in Apeldoorn. Het hoofd fondsenwerving en voorlichting van de ZOA zag de teller deze week boven de 1,1 miljoen euro uitkomen. De omvang van de ramp en vooral de directe beschikbaarheid van indringende beelden zijn volgens hem twee belangrijke factoren voor de vrijgevigheid.
ZOA sluist het geld door naar lokale partners. Kamsteeg beschouwt dit lokale netwerk in het rampgebied als een groot voordeel. „De situatie in Sri Lanka is heel bijzonder. Wij werken daar nu zo’n tien jaar. Drie van onze vijf projecten liggen in het rampgebied aan de oostkust. Onze hulpverleners waren getraind in het verlenen van noodhulp. Wie over netwerken beschikt heeft een voorsprong bij het bieden van hulp.” Daarbij tekent hij aan dat er in bijvoorbeeld een gebied als Atjeh vrijwel geen lokale partners meer zijn om mee samen te werken.
Het werken met lokale partners is ook de methode van de fondsen binnen de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) rond Giro-555-geld, vertelt prof. Hoebink. „Een organisatie als TEAR fund werkt bijvoorbeeld met kerken in Indonesië en de Novib heeft langdurige partners in andere gebieden.”
Wederopbouw
Voor de gevers is natuurlijk de hamvraag of de geschonken euro’s wel op de goede plek komen. Voor dit moment nog een kwestie van vertrouwen, zegt Kamsteeg. „Het is heel moeilijk nader te specificeren hoe de giften exact worden besteed. Wij vragen mensen nadrukkelijk of ze ons willen volgen. We bieden dagelijks nieuws via internet. Uiteindelijk biedt het jaarverslag inzicht of het bedrag aan noodhulp ook daadwerkelijk aan noodhulp is besteed. Wij zijn transparant en controleerbaar.”
Ook directeur Els Hekstra van Internationaal Christelijk Steunfonds (ICS) benadrukt het belang van vertrouwen. „De campagne verloopt goed. Mensen weten dat het geld op de goede plek komt. Bovendien voeren we het CBF-keurmerk. De controle is er dus ook.” De in Hilversum gevestigde hulporganisatie zamelt het geld samen in met Dorcas Hulp en World Vision.
Als laatste nieuws meldt de internetpagina van ICS: „Op dit moment proberen wij contact te krijgen met onze medewerkers in Thailand. Door de grote schade aan de infrastructuur, en door de vakantieperiode, is het ons nog niet gelukt onze collega’s daar te spreken. In eerste instantie is de indruk echter dat vooral de kustgebieden zijn getroffen. De sponsorkinderen en projecten van ICS bevinden zich meer landinwaarts.”
Op het eerste gezicht doet deze mededeling wat vreemd aan. Adverteren voor hulpgelden terwijl het werkgebied van de organisatie elders ligt, zonder dat de medewerkers ter plekke informatie hebben verstrekt? „ICS verleent in de eerste plaats structurele hulp. Wij zorgen ervoor dat kinderen naar school kunnen. Maar noodhulp betekent ook aan de wederopbouw denken. Het moment om geld in te zamelen is nu”, vindt Hekstra.
De ICS-directeur ontkent dat haar organisatie gemakkelijk meelift op de golven van goedgeefsheid. „Als er nood is, stellen wij een giro open. Het gaat er niet om wáár geld wordt gestort, maar dát het wordt gestort. Via onze eigen kanalen zoeken wij een verantwoorde besteding. Wij werken bewust samen met Dorcas Hulp en World Vison. Heel concreet, we werven nu voor fondsen die later zijn gericht op de financiering van structurele projecten.”
Waterdicht
Ook de SHO besteden behalve noodhulp aandacht aan de wederopbouw. Inmiddels heeft de teller van giro 555 een stand van meer dan 112 miljoen euro bereikt. Een van de veel gestelde vragen is hoeveel van de opbrengst naar Azië gaat. Alle gelden, luidt het resolute antwoord. Donateurs zijn kritischer geworden, beaamt voorlichtster Nathalie Righton. „Wij zien dat particulieren veelal bezorgd zijn over de besteding van de gelden. Dat is helemaal niet erg. De SHO probeert zoveel mogelijk openheid te geven en verantwoording af te leggen.”
Tot nu toe doen de negen deelnemende organisaties dat afzonderlijk. Om te voorkomen dat mensen die dat willen allerlei jaarverslagen moeten napluizen, gaan de samenwerkende organisaties hun verantwoording bundelen. Welke vorm dit gaat krijgen, is volgende week voorwerp van overleg. Righton: „De gemiddelde, geïnteresseerde Nederlander moet het kunnen begrijpen.”
Dat de roep om meer verantwoording beantwoording krijgt, is prachtig, meent directeur Jos Zwartjes van Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF). „Het tijdperk van de mooie blauwe ogen is definitief voorbij. Probeer eens een organisatie te vinden die inzicht in de bestedingen weigert met als argument dat vertrouwen voldoende moet zijn. Wat dat betreft is er een slag gewonnen in vergelijking met tien jaar geleden.”
Volgens Hoebink hebben „nagenoeg alle organisaties” een relatief kleine staf en andere vaste kosten. „Ook de reclame kost in dit geval heel weinig. Dat kun je haast verwaarlozen. Ik schat dat op 2 tot 4 procent. Natuurlijk kost een paginagrote advertentie in een krant heel veel en een tv-spotje ook. Maar in verhouding met het geheel valt dat makkelijk weg. Bovendien wordt ook wel reclameruimte gratis ter beschikking gesteld. De andere kosten schat ik op 7 tot 10 procent. Dat betekent toch dat 85 tot 90 procent van je euro direct in Azië wordt besteed.”
Het CBF-keurmerk, dat onder andere voorziet in een goedkeurende accountantsverklaring, is geen waterdichte garantie, waarschuwt Zwartjes. „We gaan niet na of elke zak rijst Sri Lanka bereikt. Van het keurmerk gaat wel een signaal uit. Vanaf het verslagleggingsjaar 2004 zijn we bovendien een stap verder gegaan om het keurmerk te versterken. Wij hebben een procedure ontwikkeld waarmee organisaties kunnen aangeven of en hoe ze zelf hun eigen activiteiten toetsen.”
Strijkstok
Het CBF stelt een bovengrens aan de propagandakosten bij 25 procent van de inkomsten. Hoebink: „Dan praat je over normale omstandigheden op de chari-markt, waar iedereen concurreert om aandacht. Nu is er automatisch al aandacht voor de noodhulp.”
Volgens Zwartjes valt behalve de kwaliteitscontrole verbetering aan te brengen op het vlak van bestedingen van hulpgelden. „Wat wordt besteed? Aan welk doel wordt besteed? Wordt goed besteed? Dat is het hart van de zaak.” Een commissie van het CBF probeert in de loop van dit jaar meer eenduidigheid te krijgen in de gebruikte terminologie. Om een eenvoudig voorbeeld te geven: wat valt onder de definitie algemene kosten?
Toch zal ook een verdere verfijning van de begrippen er niet toe leiden dat de doeltreffendheid en doelmatigheid van uiteenlopende organisaties netjes langs een uniforme meetlat kunnen worden gelegd. „Het blijft moeilijk uitvoeringskosten met elkaar te vergelijken. Donateurs vragen om simpele modellen, maar goede benchmark bestaat niet”, zegt Zwartjens.
Hoebink geeft toe dat er bij de noodhulp onder tijdsdruk veel moet worden geïmproviseerd, waardoor geldverslindende fouten worden gemaakt. „Toch valt dat erg mee. Er bestaat natuurlijk ook veel ervaring op dit gebied. Zo worden er veel standaardpakketten gestuurd, deels natuurlijk wel afgestemd op de lokale behoeften. Ik heb de indruk dat er bij Nederlandse organisaties in elk geval weinig fouten worden gemaakt.”
Zwartjes: „Ik heb altijd wat moeite met mensen die direct beginnen te praten over de strijkstok en overmatige overheadkosten. Men zou zich op zijn minst moeten realiseren wat voor kosten en moeite het verlenen van noodhulp met zich meebrengt. Wie verantwoord geld voor noodhulp wil geven, laat het hart spreken en zet het verstand niet op nul.”
Uiteindelijk heeft Hoebink er groot vertrouwen in dat de geschonken euro’s goed terechtkomen. „Ik steek er niet mijn hand voor in het vuur. Het blijft mensenwerk met fouten. Maar ik heb groot vertrouwen in de organisaties.”