Martelgang tussen ”vermist” en ”gevonden”
Ze lopen door het gangpad met van alles en nog wat: kussens, jassen of baby’s. Maar het is een zeldzaamheid als je ze met een collectebus ziet. Toch deden ze het, de stewardessen van Silkair, de Singaporese vliegmaatschappij.
Onderweg van Singapore naar het Thaise Phuket gingen ze de rijen langs om een gift voor de tsunami-slachtoffers. Oké, even daarvoor waren ze langs geweest met een wagentje vol luxeartikelen -horloges en parfum voor decadent hoge prijzen-, maar dit deden ze toch ook.
En terwijl buurlanden hun beste beentje voorzetten bij de hulpverlening, doen sommige Thai hun best alles zo snel mogelijk te vergeten. De taxichauffeur bijvoorbeeld, die op de vraag hoe het nu in Phuket gaat, met een luid „heel goed” reageert. Of de vaste bewoners van de aankomsthal van de luchthaven op Phuket, waar de gebruikelijke slogans over „de paradijselijke sfeer” van het eiland nog altijd het beeld bepalen.
De luchthaven oogt daarmee als een in allerijl verlaten feestzaal, waar de feeststemming is blijven hangen in de kreten en kleuren aan de muren.
Een reisgids raadplegen kan eigenlijk ook niet meer. Het hoofdstuk over Phuket en omgeving leest als een liefdesbrief aan een lang verdwenen liefde - buitengewoon pijnlijk dus. Wie de hoogdravende beschrijvingen van hotels en cottages in de gids vergelijkt met de hopen steen en planken waarin ze zijn veranderd, beseft hoe ingrijpend deze ramp is.
En dan al die vrolijke posters en foto’s over een ondergaande zon en pret makende toeristen. Wat een contrast met de foto’s van omgekomen slachtoffers die hier en daar langs de weg op grote panelen zijn geprikt om buitenlandse toeristen te helpen hun vermiste familie of vrienden te vinden. Gruwelijke opnamen zijn het van zwaar verminkte gezichten en opgzewollen lichamen - nauwelijks nog herkenbaar als man of vrouw.
De foto’s die er door familie of vrienden bij zijn gehangen, maken het extra schrijnend. ”Op bezoek voor hun huwelijksdag”, staat op een papier met daaronder een foto van een stralend paar. Beiden worden vermist.
Veel foto’s ook van vrolijke kinderen, leuke meisjes en sportieve ouderen, met erboven in dikke zwarte letter ”Vermist”. Ernaast, onder de kop ”Gevonden”, de foto’s van de gevonden lichamen.
De kustweg ter hoogte van Khao Lak lijkt de toegangsweg tot de plaatselijke vuilnisbelt. Aan weerszijden is vrijwel alles kapot, meegesleurd, vergruizeld, ingestort, op zijn kop gezet of ingezakt. Ronduit bizar is de aanblik van een grijze patrouilleboot van de politie, nummer 813, die op het land is gesmeten, en een kilometer landinwaarts tegen de bosrand aan de grond is gezet. De bemanning is omgekomen, weten omstanders te vertellen.
In het stadje Takua Pa is een centrum voor identificatie gevestigd, waar mannen en vrouwen in witte pakken en met monddoekjes voor af en aan lopen. Af en toe wordt er nog een dode binnengebracht.
Onder een afdakje kunnen familie of vrienden gegevens doorgeven van vermisten. Hier veel van tranen brandende ogen, mannen en vrouwen met een wanhopige of juist gelaten blik.
Een jonge vrouw loopt rond met een stapeltje foto’s waarop in kleur de opgezwollen armen van een manspersoon zichtbaar zijn. Het horloge om de arm en een ring zijn uitvergroot om als herkenningsteken te kunnen dienen. Ze houdt het stapeltje vast alsof het waardepapieren zijn.
Voor een Nieuw-Zeelandse vrijwilligster in het centrum waren sieraden al eerder een bron van hooglopende emotie. Ze vertelt een zwaar verminkte vrouw te hebben geborgen die een dure gouden ketting om haar hals had. „Terwijl de vrouw onherkenbaar was geworden, schitterde die ketting nog prachtig in de zon. Afschuwelijk om zo’n contrast te zien.”
En dan die moeder die haar baby tegen zich aan had gedrukt. In die houding had de vrijwilligster haar met het kind gevonden, allebei dood. „Ik ben wel wat gewend, maar toen ik dat zag moest ik even hard huilen”, zegt ze.
Plots klinkt de vraag door een luidspreker of er soms iemand is die Nederlands spreekt. Een man die ik net heb gesproken maakt me erop attent, en even later sta ik naast een Australische hulpverlener een -overigens summier- in het Nederlands ingevuld identificatieformulier te ontcijferen. Vertel me, wat staat hier? Vraagt de man. Ik lees hardop: „Badpak.” „Badpak, herhaalt de man, wat is dat in het Engels? Een volgend regeltje vermeldt de kleur: zwart, wit. En: „Opschrift: Reebok. - Geen sier.” Met dat laatste zijn waarschijnlijk sieraden bedoeld. Overigens zijn deze herkenningstekens allang niet meer de belangrijkste identificatiepunten. Gebit, nagels en DNA zijn veel belangrijker, alleen kost analyse en vergelijking (met familieleden) veel tijd.
Een eind verderop heeft de dood een andere gedaante, die van zwarte rookwolken. Langs de weg worden stapels gebruikte lijkkisten verbrand nadat de Thaise doden die erin zijn vervoerd bij een boeddhistische tempel zijn gecremeerd.
Aan de andere kant van de weg zijn er gelukkig ook tekenen van leven. Daar wordt alweer hard aan de toekomst gedacht en gewerkt. Vrouwen en meisjes graaien in enorme hopen tweedehands kleding die door landgenoten is geschonken.
Op een veldje ertegenover zijn militairen bezig tijdelijke onderkomens in elkaar te zetten: metalen huisjes op palen - dat laatste wellicht om mensen hier zo vlak langs de kust nog een gevoel van veiligheid te geven. Zolang de paalhuizen nog niet klaar zijn, moeten de voor het water gevluchte gezinnen het met stukken plastic als afdak doen.
Zij hebben in ieder geval een reden om weer naar de toekomst uit te zien. Al die ronddolende toeristen die hun geliefden zoeken zijn zover nog niet.