Weide
Schapen Mijner weide, zegt God, om ze te onderscheiden van de schapen die nog niet geroepen zijn tot Gods gemeenschap. Ze zijn wel schapen van God, maar nog geen schapen Zijner weide. Schapen Mijner weide zijn die schapen die Mijn voedsel eten en Mijn drank drinken en die onder Mijn opzicht zijn.Wat wil dat echter zeggen dat God hen tot tweemaal toeroept: Schapen, schapen. Dit doet de Heere om Zijn kinderen wakker te roepen, want ze slapen veelal met de bruid op het bed van zorgeloosheid. Ja, God zegt: Schapen, schapen, om hen tot aandacht te brengen, als wilde Hij zeggen: Luister toch eens naar Mijn stem, Ik heb u wat te zeggen. Hij roept hen toe, tot hun ondersteuning: Gij zijt mensen, want Ik ben uw God.
De Heere spreekt hier over een mens die wij zullen aanmerken in zijn drievoudige staat. De staat van oprechtheid voor de val, de staat der verdorvenheid en de staat der genade. In de staat van de mens voor de val was hij schoon en volmaakt. Zo kwam hij uit de hand van zijn Maker. Zijn verstand was bestraald met de glans van het goddelijk licht, waardoor hij God volmaakt kende in al Zijn deugden. Hij had ook een heiligheid in zijn wil waardoor hij Hem als een ontzaglijke Majesteit vereerde en zich verlustigde in gemeenschap met zijn God.
Kasparus Alardin, predikant te Arnhem (Practicale leerredenen, 1728)