Blijk van hoop in een uitzichtloos leven
Onder Islamitische Staat maakten jezidivrouwen verschrikkelijke dingen mee. Maar na hun bevrijding zitten velen nóg opgesloten. In tentenkampen. Een van hen is Sewe, echtgenote en moeder van vijf kinderen. Als ze haar verhaal verteld heeft, weet ik wat me te doen staat: werken aan de terugkeer van wat hoop in haar leven.
Haar blik verraadde al wat ze dacht, maar Sewe geeft er ook woorden aan. „Het enige wat ik mag doen”, zegt ze nadat ik tegenover haar ben gaan zitten, „is wéér mijn verhaal vertellen. Weer al die verschrikkelijke dingen delen met een vreemde. Hoe wordt mijn gezin er beter van? En wat levert het op? Niets.”
Er klinkt verbittering in de woorden die ik bij wijze van ontvangst hoor van Sewe, een getrouwde jezidivrouw en moeder. Geef haar eens ongelijk. Sinds ze drie jaar geleden uit handen van Islamitische Staat (IS) werd gered –daarvoor moest losgeld worden betaald– leeft ze met haar gezin in een tentenkamp dat in 2014 werd opgezet, ver weg van de bewoonde wereld. Dat gezin bestaat uit vader Galil (45), moeder Sewe (42), Mahdia (25), Ieman (17) ,Mona (15), Lela (13), en Malak (11).
Wie als vrouw in Nederland de gruwelen onderging die Sewe meemaakte, zou met zorg omringd worden door een team van hulpverleners, psychologen en pastores. Met de grootst mogelijke discretie en achter gesloten deuren zou worden gewerkt aan verwerking en herstel. Zo niet voor Sewe. Voor haar niets van nazorg. In plaats daarvan zit ze „voor de zoveelste keer” tegenover „een vreemde kerel” die wil horen wat ze heeft meegemaakt.
Sewe heeft gelijk: journalistiek heeft soms onmenselijke kanten. Toch is het dit keer ook een beetje anders. Ik zit daar om mee te helpen wat verbetering te brengen in haar leven en in dat van haar gezin. Een kleine bakkerij starten in het kamp waar ze verblijft, dat is het doel van dit bezoek. Een deel van de opbrengst van de RD-actie zal daaraan worden besteed. Zodat bewoners –en in het bijzonder vrouwen en meisjes– werk hebben en wat kunnen verdienen met het bakken van brood en de verkoop ervan. En ze langs die weg alvast een stukje zelfrespect teruggeven. Voor dat laatste is zeker meer nodig, want deze vrouwen zijn diep vernederd door IS. „Als beesten zijn we behandeld”, zou Sewe het later samenvatten.
Ik ontmoet haar in het Esian-vluchtelingenkamp in het noorden van Irak. Het is die middag bloedje heet –ruim 47 graden Celsius– en Sewe is onder zulke temperaturen maar voor één ding beducht: brand als gevolg van kortsluiting in stroomkabels.
Bijna 2500 jezidigezinnen verblijven hier al vele jaren, zonder dat ze zicht hebben op vertrek. De weg terug naar waar ze vandaan komen is geblokkeerd: in en rond Sinjar is het nog altijd oorlog. Maar ook omdat niemand alternatieve woonruimte aanbiedt elders zijn ze veroordeeld tot dit tentenkamp.
Vermoord of verjaagd
Jezidi’s. Wie had er vóór de komst van IS van gehoord? Dit Koerdische volk leeft verspreid over diverse landen en regio’s in wat wel de Vruchtbare Halve Maan van het Midden-Oosten wordt genoemd: Noord-Irak, Turkije, Syrië, Iran. Maar ook in Armenië en Georgië. Hun oorspronkelijke thuisland is Noord-Irak, preciezer: Sinjar en Sheikhan. In Irak wordt hun aantal op ruim 500.000 geschat, maar dat cijfer gold voordat de IS-terreur uitbrak. Nadat deze radicaalislamitische beweging in 2014 aan haar opmars begon is het aantal jezidi’s daar drastisch afgenomen. Duizenden zijn vermoord of verjaagd. Vanwege hun religie (een mix van heidens animisme met joodse, christelijke en islamitische ingrediënten) meenden IS-terroristen jezidi’s te mogen bejegenen als uitschot, als een verwerpelijke categorie wezens naar de maatstaf van „orthodoxe moslims”.
Waar deze ontmenselijking concreet in uitmondde? Dat hebben Sewe en haar gezin ondervonden toen ze in de zomer van 2014 door IS werden meegenomen. Ze wisten in de nacht van 3 op 4 augustus tijdig te vluchten, richting het gebergte, toen bekend werd dat IS Sinjar had bereikt. Sewe vertelt dat buitgemaakte vrouwen en meisjes werden ingedeeld naar leeftijd. Oude vrouwen werden afgevoerd en –zo bleek al gauw– vermoord. Zelf kwam ze in de categorie 30 tot 50-jarigen terecht, en die werd naar Syrië overgebracht. Drie jaar was ze er seksslavin van IS-mannen die haar onder elkaar uitwisselden. De meeste tijd was ze bezig als schoonmaakster, druk met eten klaarmaken, kleren wassen, schoenen poetsen en –hoe vernederend– met het wassen van mannenvoeten.
„Ik heb altijd maar gedaan wat ze van me wilden”, zegt Sewe, terwijl tranen opwellen in haar ogen. „Wie weigerde kreeg ervan langs met de kolf van een geweer.” Het ophalen van herinnering aan die tijd valt Sewe zwaar, en wie begrijpt dat niet? Wat haar vooral depressief maakt, laat ze nadrukkelijk weten, is de uitzichtloosheid van hun situatie nú. „Moslims wonen in stenen huizen, wij moeten het doen met tenten. Of dat ooit anders wordt? Die hoop heb ik opgegeven.” Twee blauwe ogen kijken me aan. Als ik even later de tent verlaat, weet ik wat me te doen staat: deze noodkreet overbrengen, en hard aan de slag gaan om deze vrouw weer hoop te geven. Wie weet, is die bakkerij (kosten 50.000 euro) het begin van veel meer.
