Partijverbod is bedenkelijk instrument in liberale handen
Moet de partij van Baudet verboden worden? In ieder geval is daar de afgelopen weken een serieuze discussie over ontstaan. Maar in ons democratisch bestel is een partijverbod geen kleine zaak. De communistische partij is ook nooit verboden.
In een democratisch bestel is per definitie ruimte voor allerlei opvattingen. Niet alleen voor wat gangbaar is, maar ook voor wat daar sterk van afwijkt. Ook mensen met extreme opvattingen mogen zich organiseren en aan de verkiezingen deelnemen. Anders is er geen sprake van vrije verkiezingen.
Koude Oorlog
Dat de NSB na de Tweede Wereldoorlog verboden werd, is te begrijpen. Maar de CPN, de Communistische Partij Nederland, kon zowel voor de oorlog als daarna legaal opereren. Wel werd de partij in de jaren vijftig bij de invoering van zendtijd voor politieke partijen daarvan uitgesloten uit vrees voor pogingen „om de volksvrijheden te ondermijnen”.
De CPN werd als gevaarlijk beschouwd en daar was ook alle reden toe. Het was immers de tijd van de Koude Oorlog. De Russische tanks stonden halverwege Duitsland. De CPN maakte onloochenbaar deel uit van het wereldwijde netwerk van communistische partijen die vanuit Moskou werden geleid.
Bovendien was de partij na de oorlog een factor van betekenis. Bij de eerste naoorlogse verkiezingen behaalde ze meer dan tien procent van de stemmen. In de Tweede Kamer was ze de vierde partij, na de KVP, PvdA en ARP. In de Amsterdamse gemeenteraad was ze de grootste. Een op de drie Amsterdammers stemde CPN.
In het Groningse Finsterwolde had ze zelfs de meerderheid in de gemeenteraad. Die gemeente werd dan ook in de jaren vijftig onder een regeringscommissaris geplaatst. Tegenstanders werden daar bedreigd met deportatie naar Siberië. Dat ging nog wel wat verder dan het tribunaal waar het FVD-kamerlid Gideon van Meijeren het over heeft.
Wel kwam het aan het eind van de vorige eeuw tot een verbod van de rechtsextremistische CP’86 wegens het oproepen tot discriminatie van en geweld tegen allochtonen. Veel betekenis had dat niet. De partij was niet in het parlement vertegenwoordigd en inmiddels door allerlei ruzies uit elkaar gevallen.
Overigens betekent een partijverbod niet dat men niet meer aan de verkiezingen kan deelnemen. Zo’n verbod is gemakkelijk te ontduiken door een naamloze lijst in te dienen. Dan kan men toch gekozen worden.
Eind jaren dertig van de vorige eeuw richtte men zijn pijlen dan ook tegen de ”revolutionaire volksvertegenwoordiger”. Die moest kunnen worden afgezet. Een voorstel om de grondwet in die zin te wijzigen haalde het echter niet. Ook de SGP was tegen. Het Tweede Kamerlid Van Dis sr. was er niet gerust op dat men daarmee ook niet de door hem vertegenwoordigde richting zou willen treffen.
In de huidige situatie is D66 duidelijk de aanjager van de discussie. Zij wil met spoed de mogelijkheid van een partijverbod verruimen en heeft daarbij duidelijk de partij van Baudet op het oog. Maar is dat verstandig?
BBB-voorvrouw Van der Plas wees er terecht op dat je met een partijverbod nog meer kiezers van het politieke bestel vervreemdt. De groep die zich in de politiek niet gehoord voelt neemt alleen maar toe wanneer je een partij gaat verbieden.
Toen Baudet op het politieke toneel verscheen werd hij vaak gezien als de beschaafde variant van Wilders. Niet zo extreem anti-islam. Maar inmiddels heeft hij Wilders in extremisme gepasseerd.
De meer gematigde figuren in zijn partij hebben afscheid van hem genomen. De extremen zijn gebleven. Legalisering van geweld en bedreiging van mede-Kamerleden behoren tot hun repertoire. Hoe ga je daar in en buiten het parlement mee om?
Het zou interessant en zeker ook relevant zijn om eens systematisch te vergelijken hoe destijds omgegaan werd met de CPN of de vooroorlogse NSB en men nu omgaat met de PVV en de FVD. Laten politici zich tegenwoordig niet veel te veel opjagen door uitdagende uitspraken en een extreme opstelling?
Uiteraard is de rol van de nieuwe media daarbij ook relevant. Langs die weg hebben extreme politici tegenwoordig een groter bereik dan vroeger. Mede door de ontzuiling en de individualisering kunnen zij gemakkelijker grote groepen mensen bereiken die vroeger voor hen niet of nauwelijks toegankelijk waren.
D66 is een partij die sterk de menselijke keuzevrijheid beklemtoont maar tegelijkertijd gemakkelijk wil optreden tegen mensen die buiten de door haar gestelde ethische en sociale kaders opereren. Die zijn immers in strijd met de mensenrechten en vormen een gevaar voor de democratie, zo stelt men al gauw. Of het nu moslims zijn of refo’s of bewonderaars van Wilders of Baudet.
Afgehaakt Nederland
Het democratisch bestel is niet iets om over te juichen. Daarvoor functioneert het te gebrekkig. Daarvoor zijn er te veel principiële bezwaren. Over goed en kwaad kan niet bij meerderheid van stemmen worden beslist. Maar alles bij elkaar genomen moet –als je in de wereld rondkijkt- ook gezegd worden dat het veel erger kan.
Maar dan is het wel van belang dat een liberale meerderheid (liberaal in de brede zin van het woord) niet gaat bepalen wie er mee mag doen en wie niet. Een partijverbod betekent onvermijdelijk dat de aanhangers van die politieke richting zich helemaal niet meer betrokken voelen bij het politieke bestel. ”Afgehaakt Nederland” vormt toch al een groot probleem.
En waar ligt de grens? Is dat bij het regelrecht aansporen tot geweld? Dat zou een belangrijk criterium kunnen zijn. Maar blijft het daarbij?
Niet voor niets werd in de publieke discussie de SGP genoemd als een partij die vanwege haar vrouwonvriendelijke standpunten ook verboden zou moeten worden. Recente ontwikkelingen over transgenders en homoseksualiteit plaatsen die partij en de achterliggende gezindte evenzeer in de beklaagdenbank. Denk maar aan de ophef over de identiteitsverklaringen in het reformatorisch onderwijs.
Een christelijke partij die zich op gevoelige punten blijft verzetten tegen de geest van de tijd bevindt zich tegenwoordig in de vuurlinie. Meer nog dan in de tijd van de oude Van Dis.
De auteur is oud-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad.