„Benoem een predikant voor kerk en heidendom”
Zonder het gesprek met Israël en zonder de ontmoeting met de heiden in haarzelf is er voor de kerk geen verwachting, stelde dr. H. Vreekamp uit Epe donderdagmiddag in Doorn, op de tweede dag van de predikantenconferentie van de Gereformeerde Bond. „Wat ik de kerk vraag, is een predikant voor kerk en heidendom te benoemen, die zich voor ons gaat verdiepen in het oude en het nieuwe heidendom.”
De kerkorde van de -inmiddels- Protestantse Kerk in Nederland (PKN) spreekt al een halve eeuw over de ontmoeting met het joodse volk als een artikel waarmee de kerk staat of valt, zei dr. Vreekamp, van 1984 tot en met 2002 predikant voor Kerk en Israël in de Nederlandse Hervormde Kerk. „De kerkorde behoeft aanvulling met een expliciete passage over het simultaan te voeren gesprek met het heidendom.”
De kerk heeft het heidendom, evenals het jodendom, eeuwenlang verdrongen, stelde de auteur van het vorig jaar verschenen en intussen veelbesproken boek ”Zwijgen bij volle maan. Veluwse verkenning van Edda, Evangelie en Tora” (uitg. Boekencentrum). „Broeders, die tijd is voorbij. De kerk leeft na Auschwitz en na de stichting van de staat Israël. Het heidendom is bezig terug te keren. In 2003 erkende de Deense overheid de oude Edda-religie. IJsland en Noorwegen waren al voorgegaan in de erkenning van het oude heidendom als levende godsdienst. Het Nederlands heidendom bestaat als beweging. En Halloween en Walpurgisnacht zijn weer bovengronds gekropen.”
Heeft het christendom zijn tijd gehad en moet het plaatsmaken voor de nieuwe heidenen? In zijn boek betoogt dr. Vreekamp van niet. Het christendom kan in zijn ogen veeleer een brug worden tussen de Edda (de oude, Germaanse goden- en heldenliederen) en de thora (het heilig onderricht van Israël), tussen heiden en jood. Daarin kan overigens niet iedereen hem volgen, gaf hij gisteren aan. „Joden zeggen wel tegen me: Waar is die Vreekamp nu toch mee bezig?”
De christen zit als gedoopte heiden in de kerk, beklemtoonde de theoloog gisteren. „En: ik, christen, ben van nature, als heiden van huis uit, geneigd God, de God van Israël, te haten; alsmede mijn naaste, het volk van de God van Israël, het joodse volk. Jodenhaat, antisemitisme als heidens verzet tegen de God van Israël en tegen Zijn volk.” En daarin is de Heliand, het Evangelie geschreven in de Oudsaksische taal (negende eeuw), ons voorgegaan, zo liet hij zien.
Bewustwording van onze heidense wortels, van de prechristelijke periode in Noord-Europa, is, zei dr. Vreekamp, bitter nodig. „Ontdekking, heet het in de taal van de prediking. Ontdekkende prediking, dat is wat mij hier voor ogen staat. Daarom pleit ik ervoor de Edda ook expliciet, als geschrift, mee ter kerke te laten komen. Deze tekst moet opengaan in leerhuis en liturgie. Zodat de hoorder onder het beslag van het Evangelie gebracht wordt, dagelijks en wekelijks opnieuw. Ter ontmaskering van het heidense leven der gemeente.”
Vreekamps referaat leidde tot een levendige discussie. „Ik vind dat u dingen op tafel legt die ons huiswerk geven”, merkte dr. G. van den Brink op. „Maar wat mij toch opvalt, is dat u met een zekere sympathie over het heidendom, over de Edda en over de Heliand spreekt. Hoe rechtvaardigt u dat theologisch?”
Vreekamp: „Het is mijn vlees en bloed. En, ik ben een romanticus, ben nostalgisch. Op mijn 49e ben ik begonnen met mijn wandeling. Nu ben ik terug op de Veluwe, thuisgekomen, om door te geven en te vertellen wat ik heb mogen zien. Maar als ik tot op de bodem mag gaan: de sympathie bespeur ik bij het werk van de Heilige Geest. De Geest Die boven de oerwateren zweefde, was ook de Geest Die boven Noord-Europa zweefde. De Geest is de Allereerste, en ook de Allerlaatste. De Geest bemint de veelkleurigheid van Gods schepping. En daarin ligt dat Hij een zekere sympathie voor het heidendom heeft. Ik kan me bijvoorbeeld niet voorstellen dat de muziek van Bach niet zal bijdragen aan de lofprijzing straks. Ik noem hier ook de pelgrimstocht uit onder meer Zacharia 14: de koningen der aarde zullen hun eer en hun heerlijkheid Jeruzalem binnendragen.”
Dr. P. F. Bouter sloot zich bij dr. Van den Brink aan. „U noemt als u het heeft over het heidendom de Germanen, de kerstening, Bach - en vervolgens het ombrengen van de Joden, als een voortgaande lijn. Ik zou u de vraag willen stellen: Wat doet het christendom dan met een mens? Wat is volgens u de uitwerking van de wedergeboorte, van het werk van de Heilige Geest op een volk? Ik bén geen heiden meer. Ik ben een christen. En Bach is voor mij vrucht van het christelijk geloof. In de tweede plaats: wat is het gevolg als het christendom uit een land verdwijnt? Met C. S. Lewis zou ik willen zeggen: Een maagd die trouwt en vervolgens scheidt, wordt nooit meer maagd. Het nazisme is een vrucht van ideologieën.”
Vreekamp: „Mét u zeg ik: Je kunt je doop niet ongedaan maken. Tegelijk: Je blijft zondaar, je blijft heiden, ook na je doop. De wet is geestelijk, ik, de christen, ben vleselijk, heiden. En wat betreft het nazisme: welke ideologie was het dán bij de nazi’s? Had die dan niets te maken met de herleving van de Edda? Is het echt te veel gezegd om hier over een voortgaande continuïteit te spreken?”
„U heeft het over een predikant voor het gesprek met het heidendom”, zei dr. W. Verboom. „Wat bedoelt u daarmee? En: ik moet toch sterven aan mijn heidenzijn? In de catechismus lees ik: In hoeveel stukken bestaat de waarachtige bekering des mensen? En dan is het antwoord: In de afsterving van de oude mens, en in de opstanding van de nieuwe mens. Bent u het daarmee eens?”
De inleider antwoordde bevestigend. „Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. De heiden ís er, in mij. Tegelijk is de nieuwe mens er ook. En wat de predikant voor kerk en heidendom betreft, ik zou zo’n functie graag willen institutionaliseren. Ik zie een predikant voor me die zich intensief gaat verdiepen in het heidendom, die daarmee ook het gesprek zoekt.” Een gesprek waarbij de partners wederzijds leren? vroeg Verboom. „In zekere zin”, zei dr. Vreekamp. „Maar ik begrijp uw aarzeling. Die heb ik ook.”
Er zijn al lang predikanten bezig met het heidendom, stelde ds. C. Blenk. „In de grote steden, in het evangelisatiewerk. In de missiologie spelen deze vragen al zo lang. Maar de secularisatie zit zo diep dat ik soms denk: Wás er nog maar het heidendom.”
Vreekamp: „Ik wil aandacht vragen voor allerlei versluierende woorden in dit verband. Want wat is secularisatie, wat is ideologie, wat zit er dan zo diep? Het is niets anders dan het heidendom, dat eeuwenlang ondergronds is gebleven, en nu weer bovengronds komt. Het moderne heidendom. In al zijn kracht, en ook al zijn gevolgen. Het almaar toenemend antisemitisme bijvoorbeeld.”
De morgenbijeenkomst stond in het kader van ”De toe-eigening van het heil in het licht van de Reformatie”. Dr. P. H. van Harten verzorgde hierover een inleiding. „Het kan als een cliché klinken, maar ik denk dat wij wat de Reformatie betreft er niet omheen kunnen te spreken van Wet en Evangelie”, merkte hij op. „U moet dan niet denken dat het naar het inzicht van de reformatoren een fiftyfifty-verhouding was. Maar wel was er het besef dat een doorleefde zondekennis in het licht van Gods heiligheid een „must” was. Anders gezegd: op het klavier van het Evangelie, in de ruime zin genomen, ontbreken de basklanken niet.”
Dit laatste hield hij ook in de discussie staande. „We moeten tegenwoordig een aantrekkelijke gemeente vormen, we moeten niet te naar zijn, anders begrijpen de mensen het niet meer. Maar juist de bastonen, juist de wet, klonk ook in de tijd van de Reformatie, toen de Heilige Geest zo krachtig werkte.”