De eerste zaligspreking uit Mattheüs 5 gaat dwars in tegen het geloof van de Joden tijdens Jezus’ omwandeling op aarde. Zij geloven dat mensen die rijk en machtig zijn, zalig zijn. Dat wie arm en ellendig is, in Gods ogen verdoemd is. Mary-Leen vertelt: „Christus brengt een totaal nieuwe prediking. Ook wanneer het slecht gaat met christenen, wanneer ze armoede lijden en geen rijkdom, macht, eer en goede dagen hebben, zijn zij toch zalig. Dit staat haaks op wat andere religies zeggen, in de tijd van Jezus, maar ook nu. Ook wanneer je het moeilijk hebt, hoef je de schijn niet op te houden voor God, maar mag je tot Hem komen.”

Niet bezitten
Luthers preek over de eerste zaligspreking is een vrij lange preek. Dat weerhoudt Mary-Leen er niet van om deze helemaal te lezen. „Doordat de preek in hedendaagse taal herschreven is, is alles goed te begrijpen. Wat mij vooral raakt in deze preek is dat Christus zegt dat, wat je ook bezit, je zó door het leven moet gaan, alsof je het niet bezit en alsof je het elk ogenblik kunt verliezen. Ik denk dat het hier niet om één specifiek bezit gaat, maar meer om bezitten in het algemeen. Je moet je realiseren dat je alles van God gekregen hebt, ondanks dat het jouw bezit is. Daar kun je je bewust van worden door dingen met je naasten te delen en door geen hebzuchtig persoon te worden.”

Studie
Mary-Leen ziet voor zichzelf vooral het gevaar in de continue focus op het heden. „Ik ben me er wel van bewust dat ik toch over het algemeen meer bezig ben met de dingen van het hier en nu, dan met de dingen van God. Op dit moment zit ik in vwo 4. Mijn uiteindelijke doel is om de opleiding verpleegkunde of geneeskunde te gaan volgen. Deze opleidingen lijken me superleuk, ik doe graag iets met mensen en gezondheidszorg. En omdat ik dit al heel lang wil, ga ik er helemaal voor. Soms raak ik er te veel op gefocust. Het is natuurlijk goed om een doel te hebben, maar het moet niet op de eerste plek staan. Ik vind het niet gemakkelijk om dat los te laten. Dat is een lastig punt voor me.”

Bijzondere woorden
Een aantal zinnen uit Luthers preek wil Mary-Leen graag doorgeven aan andere jongeren. Ze leest hardop voor: „De woorden die Christus sprak, zijn nu zo algemeen verspreid, dat iedereen ze tot zijn beschikking heeft en ze dagelijks kan lezen. Toch vindt niemand ze bijzonder of fraai. Wij krijgen er zelfs genoeg van en slaan ze in de wind, alsof niet de hoge Majesteit in de hemel ze gesproken heeft, maar een of andere schoenmaker. Als straf voor onze ondankbaarheid en verachting hebben wij er niets aan. Wij voelen en proeven nooit wat een schat, kracht en macht er in Christus’ woorden ligt.”

Mary-Leen kijkt op: „Je merkt dat er steeds minder mensen naar de kerk gaan. De mensen die wel gaan, doen dat vaak uit gewoonte. Doordat het een gewoonte is geworden, een goede gewoonte trouwens, vindt bijna niemand de woorden van Jezus bijzonder. Als jongeren zeggen wij zo vaak: „Ik voel niets bij het geloof. Voor mij is het alleen een uitwendig iets, wat mijn ouders me geleerd hebben.” Luther wijst er duidelijk op dat dit komt door onze eigen ondankbaarheid en door onze verachting van Christus’ woorden. Maar hij laat ook zien dat dit kan veranderen door ontvangen genade. Dan pas zie je deze woorden écht als Gods eigen woorden en worden ze waardevol voor je. Als je de woorden van de Heere Jezus écht bijzonder vindt, ben je elke kerkdienst aanwezig.”

Komend najaar verschijnt er een hernieuwde uitgave van Luthers preken over de zaligsprekingen. De HHJO maakt dit ‘oud goud’ toegankelijk voor tieners en jongeren. In de komende maanden licht de HHJO op Puntuit een tipje van de sluier op rondom deze nieuwe uitgave. Vandaag deel 2: Luthers tweede preek uit Mattheüs 5 en de eerste indruk van de 16-jarige Mary-Leen. Klik hier voor de eerste aflevering.


Stukje uit preek van Luther

„Het gaat erom dat jij, zo lang je leeft, alle tijdelijke bezittingen en lichamelijke behoeften niet anders gebruikt dan als een gast, die in een vreemde plaats is. Een gast die ergens overnacht en ’s morgens weer verder trekt, heeft alleen voedsel en onderdak nodig. Hij mag niet zeggen: „Dit is van mij, hier wil ik blijven.” Hij mag zich niet aan de eigendommen van anderen hechten, alsof het eigendommen van hemzelf zijn. Als hij dat wel zou doen, zou de herbergier al snel tegen hem zeggen: „Vriend, weet je wel dat je een gast bent? Ga daarheen waar je hoort.” Zo is het hier ook. De tijdelijke spullen die je hebt, heeft God je gegeven voor dit leven. Je mag die gebruiken en je mag je lichaam ermee vullen. Maar je mag je hart er niet aan hechten, alsof je hier het eeuwige leven hebt. Nee, je moet verder gaan op de weg en aan een andere, hogere en betere schat denken, die jouw eigendom is en eeuwig zal blijven.”