Tot een uur of vijf had ik de grootste praatjes tijdens een logeerpartij met vriendinnen. Het kacheltje ronkte in een hoek van de kamer. Het was gezellig. Totdat er ineens een buitendeur kraakt.

Mijn hart klopt als een bezetene tekeer, iedereen zwijgt. Mijn vriendin begint te fluisteren, maar ik leg haar het zwijgen op. Door haar gepraat kunnen we slechter de geluiden van buiten horen.

Een streep licht valt naar binnen. Verbijsterd kijk ik naar mijn vriendinnen. „We hadden alle ramen toch afgeplakt?” In gedachten zie ik een crimineel lopen. Mijn vriendin probeert te nuanceren. „Om vijf uur komt er toch geen inbreker meer?” „Nou” zeg ik „juist wel, want de avondklok eindigt om half vijf, dus dan worden ze in ieder geval niet meer aangehouden door de politie.”

Ondertussen moeten we van de zenuwen eigenlijk een plasje doen, maar naar het toilet gaan durft niemand. Van de zenuwen zweten we peentjes, eigenlijk moet de kachel uit, zeker nu die zoveel lawaai maakt dat we daardoor minder kunnen horen. Maar zelfs de kachel uitdoen durft niemand.

Een vriendin oppert om de vader des huizes te bellen. Maar mijn vriendin wil er niets van weten: „Straks steken ze mijn vader neer.” Rond half zes besluit ze haar moeder een appje te sturen. Moeders komt even kijken en appt dat er echt niets aan de hand is.

Iedereen krijgt weer praatjes en ineens willen we allemaal de trap op voor een toiletbezoek. Maar als echte angsthaasjes, wandelen we naar boven met een zaklamp. Voor de grap geeft mijn vriendin die voorop loopt een gil. Binnen no-time duiken mijn andere vriendin en ik met een snoekduik de trap af ons bed in.

Een paar uur later zitten we te ontbijten, napratend over de afgelopen nacht. De moeder van mijn vriendin verteld dat het waarschijnlijk de buurman was die naar zijn werk ging en langsreed. Niet dat het onze angst om half zes rechtvaardigde, want geen enkele inbreker blijft een halfuur.