SGP: Maak relatietherapie beter toegankelijk
De toegankelijkheid van relatietherapie in Nederland moet fors worden vergroot, vindt SGP-voorman Van der Staaij. Tijdige hulp kan vechtscheidingen voorkomen.
In een Kamerdebat met minister Weerwind (Rechtsbescherming) en staatssecretaris Van Ooijen (Jeugdzorg) pleitte Van der Staaij maandag voor een tweejarige subsidieregeling voor relatietherapie. De partij becijferde dat het kabinet er een bedrag van 1 miljoen euro voor op tafel kan leggen, zonder dat de VWS-begroting uit het lood slaat.
De regeling moet relatietherapie overal in Nederland beter toegankelijk maken. Nu hangt dit vooral af van het type verzekeringspolis dat partners hebben afgesloten of van de gemeente waar zij wonen. Van der Staaij voerde allerlei argumenten aan, waaruit volgens hem klip en klaar blijkt dat een landelijke regeling zonder meer in een behoefte voorziet.
Zo zwaaide de SGP’er met een onderzoek van Kantar Public dat recent in opdracht van de SGP is uitgevoerd. Daaruit blijkt onder meer dat van de Nederlanders met kinderen die ooit kampten met relatieproblemen drie op de tien probeerden die op te lossen met een betaalde vorm van (professionele) relatietherapie. Bij de groep met eveneens relatieproblemen maar geen kinderen was dat minder, namelijk een op de tien. Conclusie: als er kinderen in het spel zijn, zoeken ouders eerder hulp.
Tegelijk geeft 19 procent van de stellen die ooit relatieproblemen hebben gehad aan in de toekomst geen relatietherapie te overwegen. Als argument daarvoor worden de te hoge kosten aangevoerd.
Het Kantar-rapport laat verder zien dat 43 procent van de ondervraagde Nederlanders het verminderen van het aantal vechtscheidingen waarbij kinderen zijn betrokken beschouwt als een overheidstaak. Een substantiële minderheid dus. Uitschieters zijn er niet alleen bij de SGP-stemmers (62 procent), maar ook bij die van GroenLinks (57 procent) en CDA (54 procent).
Groter beroep
Dat Van der Staaij de kwestie aankaartte in een debat waarin de jeugdzorg centraal stond, was een bewuste keus. Onderzoek laat namelijk zien dat kinderen van gescheiden ouders een groter beroep op jeugdzorg doen. Dat geldt voor alle vormen van deze zorg, maar vooral voor jeugdhulp met verblijf en voor de jeugdbescherming. Volgens Jeugdzorg Nederland speelt in 60 procent van de zaken waar een ondertoezichtstelling is uitgesproken een complexe scheiding een rol.
Eerder al probeerden ChristenUnie en SGP relatietherapie vergoed te krijgen vanuit het basispakket. CDA-minister De Jonge wilde daar in 2017 niet aan. Zijn argument: scheiding voorkomen is geen overheidstaak. Professionele, vanuit de zorgverzekeringswet gefinancierde gezinshulp kon volgens hem pas aan de orde zijn als de ontwikkeling van kinderen geschaad dreigt te worden door de relatieproblemen tussen hun ouders. Mede vanwege die afwijzing zet de SGP nu in op een aparte subsidieregeling. Waarschijnlijk wordt er pas in december over het voorstel gestemd.
Drammen
In hetzelfde jeugdzorgdebat pleitte CDA’er René Peters ervoor opnieuw te doordenken hoe ver de overheidsverantwoordelijkheid voor het aanbieden van jeugdzorg reikt. „Tegen beter weten in dreigen we ons als politici naar de ideale wereld te willen drammen als we ongewijzigd doorgaan”, hield het Kamerlid zijn collega’s voor.
Concreet deed Peters drie oproepen. Eén: Stoppen met het maakbaarheidsdenken. „De lijst met incidenten waarbij de overheid besluit om in te grijpen met professionele hulp groeit nog steeds. Is dat niet een soort risico-regelreflex geworden?” Twee: De meldcultuur aanpakken. „In plaats van hulp te bieden, doen instanties die al in een gezin aanwezig zijn, zoals de politie, de school en hulpverleners meldingen dat er mogelijk nog meer aan de hand is. Een verrijkte melding, heet dat in jargon, op basis waarvan de jeugdbescherming uiteindelijk vaak in actie komt. Maar jeugdbescherming is geen markt, het is een overheidstaak waarbij goede rechtsbescherming voorop hoort te staan. In de jeugdzorg zijn we vergeten dat niets doen en de zaak nog even aanzien vaak een heel verdedigbare optie is.”
Peters’ derde suggestie gaat over de jeugdzorguitgaven. Bij welke groep komen die nu terecht, vraagt de CDA’er zich af. „Wethouders geven ons aan dat een veel en veel te groot deel van het jeugdzorgbudget wordt uitgegeven in wijken waar de problemen statistisch gezien het kleinst zijn. Maar liefst 92 procent van de kinderen met dyslexie heeft midden- en hoogopgeleide, witte ouders. Zij kennen de weg naar steeds meer lichte zorg voor leerproblemen, eenzaamheids-, faalangst- en lichte somberheidsklachten. Zo wordt de overheid in plaats van een schild voor de zwakken een pinautomaat voor de rijken.”
Een slimme, op bepaalde typen zorg gerichte, inkomensafhankelijke bijdrage zou volgens het CDA een oplossing kunnen zijn.