Luther en Calvijn lezen OT beiden christocentrisch
Zowel Luther als Calvijn laat, elk met eigen accenten, zien dat het in het hele Oude Testament gaat om Christus, ook al is dat niet in elk Schriftgedeelte altijd even gemakkelijk aanwijsbaar. Er bestaat op dit punt geen wezenlijk verschil tussen hen.
Luthers visie op het Oude Testament kan vandaag een „gevaar” vormen voor het Schriftgezag en een „opmaat” zijn tot vrijzinnigheid en rationalistische geloofsverlating, meent dr. C. P. de Boer in zijn artikel op de pagina Toegespitst. De auteur speelt daarin Calvijns trinitarische Schriftbenadering uit tegen Luthers christocentrische benadering. Daarmee doet hij echter geen recht aan de geest van Luthers theologie. Blijkt uit de woorden van Jezus Christus (in bijvoorbeeld Johannes 3:35-36, 6:44, 14:6-9 en 16:14-15/17) niet heel duidelijk dat we (de drie-enige) God alleen kunnen kennen in en door Hemzelf? Het waardevolle in Luthers benadering is dat hij laat zien dat God alleen te ontwaren en te benaderen valt in het licht van Christus. Juist het christocentrische denken van Luther geeft zicht op de drie-enige God.
”Boek van Christus”
Luther verstaat het Oude Testament niet alleen als ”Boek van Israël”, maar ook als ”Boek van Christus”. Hij verdedigt daarmee geen „letterlijke” Schriftuitleg, zoals dr. De Boer beweert, maar een wezenlijke interpretatie van het Oude Testament, waarin erkend wordt dat Christus het centrum ervan is. Daarmee bedoelt Luther dat we Christus in principe overal in het Oude Testament aantreffen. Het gaat hem om wat het Oude Testament wezenlijk is. Dat is de (reeds voor Kerst in Bethlehem begonnen) openbaring aan de wereld van het heil van de drie-enige God, die zich in Zijn liefde ontvouwt in de genade van Christus. Zie daarvoor talrijke uitspraken van Luther in zijn (in principe voor iedereen toegankelijke) verzamelde werken (bijvoorbeeld de ”Weimarer Ausgabe”).
Het is me een raadsel waarom dr. De Boer denkt dat Luthers christocentrische visie voor moderne nazaten aanleiding is om het traditionele geloof op te geven en dat het Oude Testament voor Luther uiteindelijk „slechts een geschrift”, dus van minder waarde, zou zijn. Alleen al Luthers ”Voorrede bij het Oude Testament” benadrukt juist het tegendeel. Daarin zegt de reformator dat het Oude Testament onmisbaar is als fundament voor het Nieuwe Testament en het verstaan van Christus.
In diskrediet
De Boer meent dat Calvijn door zijn trinitarische hermeneutiek, in tegenstelling tot Luther, ruimte biedt voor „het eigene van het Oude Testament”. In het licht van het Nieuwe Testament vindt Luther echter het meest eigene van het Oude Testament in Christus. Volgens mij heeft Calvijn daarover in wezen niet anders gedacht. Beide reformatoren laten, met eigen accenten, zien dat het in het hele Oude Testament gaat om Christus, ook al is dat niet in elk Schriftgedeelte altijd even gemakkelijk aan te wijzen. Er bestaat op dit punt geen wezenlijk onderscheid tussen Calvijn en Luther. Dat Calvijn met een bezinning op het theologische karakter van de heilsgeschiedenis iets anders zou bedoelen dan Luther met zijn christologische benadering is naar mijn mening een niet bestaande tegenstelling. Daardoor wordt Luther in diskrediet gebracht en nemen verdeeldheid en verwarring onder christenen alleen maar toe.
De auteur is theoloog. Hij publiceerde over het verschijnsel van het ”israëlisme” in de interpretatie van Bijbelse profetieën, Europese en Afrikaanse kerkgeschiedenis, de zending en de lexicografie van het Chichewa, een veel gesproken taal in Centraal-Afrika.