Het gevaar van Luthers stoerheid
Luthers pure en prikkelende uitspraken doen het ook vandaag goed bij het grote publiek. Ze veroorzaken een lach en een traan, vaak tegelijk. Toch kan niet alles van Luther kritiekloos worden overgenomen. Dat geldt ook voor zijn visie op de verhouding tussen het Oude en Nieuwe Testament.
Het schisma tussen Luther en Rome voltrekt zich op het terrein van de Schriftuitleg. Luther corrigeert Romes uitleg van de Bijbel radicaal. Tegenover een allegorische uitleg van de Schrift poneert hij een letterlijke Schriftuitleg. Zijn pleidooi daarvoor is via de middeleeuwen tot de Vroege Kerk te herleiden. Nieuw is het absolute gezag dat Luther aan de letterlijke Schriftuitleg toekent.
Luthers herschikking van de verhoudingen tussen de Bijbel en zijn letterlijke uitleg enerzijds en die van de traditie en theologie anderzijds is eveneens revolutionair. Traditie en theologie onderwerpt hij aan het gezag van de Schrift. Het sola Scriptura krijgt weer zijn kritische functie terug. Dat wil niet zeggen dat het sola Scriptura losstaat van traditie en theologie, laat staan dat Luther traditie en theologie afwijst. Voor hem en andere hervormers is juist een goede wisselwerking tussen theologie, traditie en exegese van fundamenteel belang. Die wisselwerking vormt het hart van het protestantisme. De reformatoren zijn meesters in de Bijbelse theologie, kenners van hun tijd en zijn voortdurend in gesprek met theologen uit de middeleeuwen en de Vroege Kerk.
Stem
De kern van Luthers verstaan van de Schrift bestaat uit twee namen: Jezus Christus. Ze vatten zijn theologie samen. Jezus Christus is het punt waarom de Schrift cirkelt. Christus is in heel de Schrift aanwezig. In het Oude Testament is Hij gewonden in de doeken van de Schrift. Het Nieuwe Testament is Christus’ stem.
De overtuiging dat het Evangelie geen geschrift, maar de stem van Christus is, verklaart Luther onder andere vanuit Jezus’ omwandeling op aarde. Christus sprak en predikte veel, maar Hij schreef niet. Om die reden moet vandaag het Evangelie gepreekt worden. Evangelieprediking is de viva vox Christi, de levende stem van Christus. De prediker moet, betrokken op Hem, de Schrift uitleggen.
In vergelijking met het Nieuwe Testament is het Oude Testament slechts papier, aldus Luther. Het omschrijft Christus en wijst vooruit, maar is niet Christus’ stem zoals het Nieuwe Testament dat wel is. De prediker moet in het Oude Testament Christus opsporen. Om het met Luthers woorden te zeggen: „Wij moeten van Mozes, psalmen en profeten een Nieuw Testament maken.” Treffen we Christus niet aan in het Oude Testament, dan is dat gedeelte geschiedenis en heeft het geen betekenis meer.
Luthers Schriftuitleg is existentieel. Zijn leven en theologie cirkelen rond de vrolijke ruil: Christus schenkt mij Zijn gerechtigheid in ruil voor mijn ongerechtigheid. Zo rekent God mij goddeloze rechtvaardig. Ik ontvang dit alles met de lege hand van het geschonken geloof. Vanuit die existentiële benadering van de Schrift waardeert Luther ook de intentie van een Bijbelschrijver of een Bijbelboek. Begrijpelijkerwijs kan hij daarom beter uit de weg met Psalmen, Johannes en Paulus dan met bijvoorbeeld Prediker, Jakobus en Hebreeën.
Luthers benadering van het Oude Testament klinkt vandaag aantrekkelijk, maar is niet zonder gevolgen. Voor hem is een letterlijke en geestelijke uitleg van het Oude Testament uiteindelijk één en hetzelfde: de letterlijke uitleg van de Schrift. Luther kan die twee vereenzelvigen, omdat hij het Oude Testament uiteindelijk slechts als een geschrift beschouwt. Komt een oudtestamentische tekst niet overeen met Christus’ stem, dan is deze passage slechts hout, stro en hooi. Zo’n passage is uitgediend en dient vandaag nergens meer toe.
Luther kan in zijn tijd het Oude Testament zo typeren omdat hij samen met zijn tijdgenoten gelooft in wonderen, het bestaan van engelen, de schepping en Gods voorzienigheid. Veel van zijn reformatorische nazaten hebben onder invloed van het rationalisme dit geloof losgelaten. Zij rechtvaardigen hun rigoureuze stap met een beroep op de grote hervormer. De kern van de Bijbel is Christus’ stem tot ons hier en nu; de rest van de Schrift behoort tot het verleden. Die kern is onopgeefbaar. De rest kan net als elke tekst uit de Oudheid geïnterpreteerd worden. Deze benadering van de Bijbel leidt vroeg of laat tot een relativering van het Schriftgezag en uiteindelijk tot een verlies van het christelijk geloof.
Eenheid
In zijn bezinning op de verhouding tussen het Oude en het Nieuwe Testament slaat Calvijn een andere weg in. Voordat hij in de Institutie de verschillen tussen beide testamenten benoemt, zet hij eerst de eenheid van de Schrift uiteen. Deze eenheid herleidt Calvijn tot de ene God, Vader, Zoon en Heilige Geest.
Net als de kerkvaders benadert Calvijn vanuit de eenheid de verschillen. Op deze manier ontwikkelt hij een benadering van de Schrift die ons vandaag verder helpt dan Luthers visie. Waar Luther zich concentreert op Christus, ontwikkelt Calvijn een trinitarische hermeneutiek. Hij leest de Schrift dus met het oog op de drie-enige God. Deze benadering biedt ruimte voor het eigene van het Oude Testament. Tevens levert zo’n Schriftverstaan bouwstenen voor een canonieke benadering van de Schrift waarin aandacht is voor de plaats van een Bijbelboek binnen de canon en zijn relatie met de andere Bijbelboeken. Verder vraagt Calvijn door naar het christelijk karakter van het Oude Testament, ook wanneer oudtestamentische passages niet van Christus getuigen.
Méér dan Luther heeft Calvijn oog voor hoe God spreekt in de loop van de geschiedenis, omdat hij zich minder focust op een persoonlijke ontmoeting met Christus. Calvijn beoogt de eer van de drie-enige God in het alledaagse leven. In tegenstelling tot Luther bezint hij zich op het theologisch karakter van de heilsgeschiedenis. Daarbij heeft Calvijn, meer dan Luther, aandacht voor het eigen karakter van een Bijbelboek, de eigen inbreng van de auteur en de eigen plaats van een Bijbelboek in de heilsgeschiedenis.
Een uitspraak van Luthers zoals: „Wij voeren Christus aan tegen de Schrift!”, zou nooit over Calvijns lippen zijn gekomen. Zo’n uitspraak klinkt vandaag stoer luthers en lijkt reformatorisch, maar is in onze context de opmaat naar vrijzinnigheid. En vrijzinnig is Luther beslist niet.
De auteur is predikant van de cgk Sliedrecht Beth-El, docent Bijbelse vakken aan het HHS en gastdocent NT aan het Puritan Reformed Theological Seminary in Grand Rapids (VS).