Late ‘ja’ VVD tegen spreidingswet roept vooral vragen op
De VVD is om. Na een fractieberaad waar premier Rutte dinsdag speciaal voor werd ingevlogen, kan de Tweede Kamerfractie alsnog instemmen met de spreidingswet van staatssecretaris en partijgenoot Eric van der Burg. Hoe geloofwaardig is die ommezwaai?
Het uiteindelijke ja van de VVD levert winnaars en verliezers op. Tot die laatste categorie behoren zonder meer bewindsman Van der Burg en fractievoorzitter Sophie Hermans. Welke argumenten beiden ook aandroegen en hoezeer zij ook hun best deden hun persoonlijk gezag in de strijd te werpen; de fractie overtuigen lukte hen niet. Daarmee resteert voor allebei pijnlijk gezichtsverlies.
Dat Rutte zich vooralsnog tot de winnaars mag scharen, behoeft geen betoog. Zijn vervroegde terugkeer van de klimaattop in Sharm-el-Sheikh bleef niet onopgemerkt –de VVD heeft nog altijd trekken van een pr-machine– en kreeg een allure die past bij een zegetocht. Rutte kwam, zag en wees de weg: instemmen met die spreidingswet.
Over tot de orde van de dag dan maar? Zeker bij de kritische VVD-leden rees dinsdag ongetwijfeld de vraag wat er nu schuil ging achter het fractieberaad dat naar buiten toe verkocht werd als een erop-of-eronder moment. Was de gedachtenstrijd in de fractiekamer eigenlijk wel inhoudelijk? Of toch vooral strategisch, in de zin dat zij moest maskeren wat de leden al lang op hun klompen konden aanvoelen; namelijk dat de VVD geen kant meer op kon, na eind augustus ja te hebben gezegd tegen het samen met D66, CDA en ChristenUnie uitonderhandelde maatregelenpakket.
Het was of instemmen met de spreidingswet als onderdeel van het in augustus bereikte akkoord, of een kabinetscrisis. En dat is weer iets waar de veroorzakende partij bij verkiezingen doorgaans stevig voor wordt afgestraft.
Uiteindelijk resteert zo wel de vraag of de uiteindelijke gang van zaken op het komende partijcongres van 19 november nog op overtuigende wijze aan de lezer kan worden uitgelegd. En of na die VVD-bijeenkomst niet opnieuw de verzuchting zal klinken dat de partijtop en de leden uit elkaar zijn gegroeid.
Wat er op het grondvlak leefde, was tot pakweg een jaar of tien geleden voor de partijleiding in geen enkel opzicht een vraag. Daar zorgden de voorzitters van de achttien regionale gewesten, in de VVD aangeduid met de term Kamercentrales, wel voor. Deze voorzitters, die ook in het hoofdbestuur zaten, droegen de bijnaam partijbaronnen en hielden de VVD, als spreekbuis van de leden, op koers. Intussen zijn ze alweer een kleine tien jaar afgeschaft.
De achttien centrales gingen op in zes regio’s, elk geleid door een voorzitter die af en toe mocht aanschuiven bij het hoofdbestuur. „Zes is echt te weinig om te signaleren en om tegen de top op te staan”, zei partijprominent Hans Wiegel in 2019. Daar komt bij dat onder leiding van de inmiddels overleden oud-voorzitter Henry Keizer ook veel van de 371 lokale afdelingen met harde hand werden samengevoegd. Intussen zijn er nog 150 over, tegenwoordig geen afdelingen, maar netwerken genoemd.
Het aantal regio’s is intussen weer opgeplust naar tien, maar dat heeft niet kunnen verhoeden dat de kloof tussen de partijtop en de leden dit jaar al twee keer pijnlijk aan het licht kwam. Eén keer in juni toen het stikstofbeleid van VVD-minister Van der Wal werd weggestemd en een keer in oktober. Toen werd niet de voorkeurskandidaat van het partijbestuur, Onno Hoes, maar Eric Wetzels door de leden gekozen als nieuwe partijvoorzitter.
Volgt op 19 november een nieuwe controverse: het wegstemmen van de spreidingswet? Om dat te verhoeden, moet Rutte de komende weken vast opnieuw zijn gezag laten gelden. Anders is de partij straks de derde verliezer, na Hermans en Van der Burg.