Rijnsburger geniet van sociale contacten
J. Colijn (79), woont in Rijnsburg en hoopt over enkele dagen 80 jaar te worden, werkte in een laboratorium, is nu diaken, is weduwnaar, heeft zes kinderen en twintig kleinkinderen
Ik ben in 1942 geboren als negende van tien kinderen. Van de Tweede Wereldoorlog weet ik nog dat ik in de Hongerwinter met mijn zus een pannetje soep haalde bij de gaarkeuken. Ik was toen 2,5 jaar. Ik morste wat soep op mijn jas. Het was ook niet lekker. Aan mijn moeder vroeg ik om een boterham. Huilend zei ze dat ze die niet had. Het is moeilijk voor een moeder om dat tegen je kind te moeten zeggen.
Toen er een razzia was in Rijnsburg, liep mijn broer van 20 jaar gevaar om te worden gepakt. Mijn moeder zei dat hij zich niet hoefde te verstoppen. Hij moest gewoon in de kamer blijven zitten „want de Heere helpt” zei ze. De Duitsers gingen naar elk huis, maar dat van ons sloegen ze over. Godsvreze stond centraal in ons gezin.
Na de basisschool mocht ik naar de hbs, maar ik wilde geen kantoorbaan. Ik ben toen naar de technische school gegaan, om te leren timmeren. Ik wilde namelijk kippenhouder worden en dan kon ik hokken maken. Maar met het timmeren heb ik nooit iets gedaan. Na school kwam ik in de groothandel in bloemen van mijn vader. Maar dat lukte niet. Ik was geen handelaar. Mijn militaire dienstplicht deed ik in Nijmegen en Ypenburg bij de luchtmacht. Ik had een administratieve functie. Het was een luxe baantje. Ze hadden denk ik wel door dat ik geen type was om op mensen te schieten.
Daarna woonde ik anderhalf jaar in Barneveld, waar ik bij een kuikenbroederij werkte. In die tijd werd het werk met kippen steeds commerciëler. Dat was niets voor mij. Ik deed belijdenis in de gereformeerde gemeente van Barneveld en kreeg verkering. Maar dat ging uit. Bovendien overleed mijn moeder in die tijd. Ik keerde terug naar Rijnsburg en werd leerling-analist in wat nu het LUMC is. Ik voerde experimenten uit met dieren. Na vijf jaar stapte ik over naar het laboratorium van een psychiatrisch ziekenhuis. We deden daar onderzoek naar onder andere medicijngebruik, drugs, verwaarlozing, alcoholisme en eenzijdig eten. Ik heb daar 37 jaar gewerkt. Eerst ging alles met eenvoudige middelen. Je kwam ook in aanraking met bloed van patiënten. Later werd alles veiliger en meer computergestuurd. Helaas kreeg ik geleidelijk minder contact met de patiënten.
In het ziekenhuis ontmoette ik een verpleegster, die ook bij ons in Leiden in de kerk kwam: Coby Reijerkerk. Ik ben 45 jaar met haar getrouwd geweest. We hadden het goed met elkaar. Zes jaar geleden is ze overleden. We kregen zes kinderen, van wie er vier in de buurt wonen en twee in Woudenberg. Ook kregen we twintig kleinkinderen. Bijzonder is dat een aantal van hen in sociale beroepen werkt, zoals de zorg. Met alle kinderen en kleinkinderen is het contact goed. Degenen die dichtbij wonen, zie ik regelmatig. Ook in de kerk.
De zondag was in ons gezin altijd een hoogtijdag. Met elkaar maakten we muziek en zongen we. Mijn moeder zei weleens: „Het gaat er niet om wat je in de wereld doet, maar hoe je eruit gaat.”
Na mijn pensioen dacht ik dat ik me niet meer nuttig kon maken. Kort daarna, nu twaalf jaar geleden, werd ik verkozen tot diaken. Ik kreeg van de Heere een nieuwe taak. Het liefst doe ik bezoekwerk. Ik kom graag bij bejaarden. Wel moet ik goed in de gaten houden dat ik niet te veel praat, maar juist goed luister.
Als ik vooruit kijk, is dat met angst en beven. Wie ben ik tegenover zo’n grote God? Ik durf nog geen ”ja” te zeggen op de vraag of ik al gevonden ben. Maar Christus zoekt wel het verlorene. Het is zoeken, smeken en uitzien.”