„Anneke doet de tuintjes”
Het kind in de man blijft altijd leven. Sommige mensen kijken wat meewarig als ze horen dat een volwassene nog met treintjes speelt. Maar de modelspoorhobby is de kinderschoenen allang ontgroeid. Vooral ouderen houden zich bezig met „de veelzijdigste hobby die er bestaat”, zoals liefhebbers de vrijetijdsbesteding graag noemen. Zelfs de Amerikaanse president Ronald Reagan had treintjes in het Witte Huis.
„Weniger ist mehr”, zeiden Duitsers toen ze de Nederlandse baan van Railkontakt Modelspoorgroep Zevenbergen zagen. „Een eenvoudige baan, echt een stukje Nederland. Ze misten alleen de molens.” Arie Remus, die al jaren aan de Zevenbergse modelspoorbaan werkt, is als een waterval als hij het over de baan heeft. „Praten is ook een hobby van me.”
De modelbaan is er een met een verhaal, „een zogenaamde themabaan”, zegt Remus. Centraal in de langgerekte modelbaan ligt een dubbelsporig treintraject van Rotterdam naar Roosendaal rond het Brabantse dorp Zevenbergen. „Geen stukje is verzonnen. Alleen de uiteinden, omdat de treinen daar moeten keren.”
Dat er op de typisch Nederlandse modelbaan geen molens staan, is volgens Remus heel logisch. „Die heeft Zevenbergen niet. Daarvoor moet je in Kinderdijk zijn. Maar die hebben weer geen spoor en we willen natuurlijk wel treinen.”
De modelbaan roept een stuk geschiedenis van Zevenbergen tot leven. „We gaan niet verder dan de jaren vijftig. Toen had Zevenbergen nog noodwoningen. Veel jongeren weten niet eens wat dat zijn. Zevenbergen is gebombardeerd in de oorlog. Ook de Rabobank is begonnen in een noodwoning. Misschien willen ze dat nu wel niet meer weten.”
Wachthokje
Om Zevenbergen anno 1950 zo nauwkeurig mogelijk na te kunnen bouwen, ging de modelspoorclub, waarbij Remus aangesloten is, te rade bij de gemeente. „We hebben tekeningen opgevraagd van het dorp en de omgeving en de maten zelf overgezet in de schaal van de baan, 1 op 87, de zogenaamde halfnulschaal (H0). Met kunststof muurplaatjes hebben we toen de gebouwen in elkaar gezet. Elk huisje is uniek.”
Railkontakt Modelspoorgroep Zevenbergen telt 25 leden, van wie er vier huizen en gebouwen in elkaar zetten. „Dat moet je echt in je vingers hebben, het is priegelwerk. Wat wij doen, is wat anders dan bouwpakketjes in elkaar lijmen. Dat kan iedereen.” Remus besteedt gemiddeld zo’n dertig uur aan een huisje. „Misschien zit er 15 euro aan materiaal in, op z’n hoogst.”
De overige leden van de club knappen de baan op of doen het elektronische deel. „Dat is nu het mooie van deze hobby”, zegt Remus. „Het is zo veelzijdig. De één maakt de boompjes, de ander schildert en een derde verzorgt de elektronische aansturing of knutselt het houten raamwerk, de basis van de baan, in elkaar.”
Dat de modelspoorhobby een typische mannenaangelegenheid is, bevestigt de samenstelling van de club. „We hebben slecht één vrouw in de groep, Anneke. Die doet de tuintjes. Dat komt heel precies, want juist de details maken de baan tot een natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid.”
De Zuid-Hollandse modelbaan van Filip Sleurink gaat wat detaillering betreft tot in het extreme. Op de baan, ook 1 op 87, brandt het vuur van de smidse en lijkt het lasapparaat van een automonteur echt te werken. Een blik op de zolder van enkele huizen laat zien dat Sleurink nogal van pikante scènes houdt.
Sleurink past in zijn baan wat meer fantasie toe dan de Zevenbergse bouwers. „Ik ben geïnspireerd door het smalspoornet van de RTM-tram in de polders van Voorne-Putten uit de jaren vijftig. Gebouwen zoals het stationskoffiehuis en het bekende blauw-witte wachthokje uit Zuidland bestaan echt, maar een groot deel is fantasie.”
Koeienvlaaien
Net als de Zevenbergse baan bestaat die van Sleurink uit een aantal losse onderdelen, de zogenaamde modules. Voor het vervoer naar exposities haalt hij de baan uit elkaar. „Maar ook tijdens de bouw thuis heb je weinig ruimte nodig. Je kunt je helemaal uitleven op één module.”
Bijkomend voordeel van het werken met modules is dat de kosten van de baan gespreid worden, vindt Sleurink. „De modelspoorhobby hoeft helemaal geen dure hobby te zijn. Je wordt enorm vindingrijk. Een kennis van me draaide eens een shagje en ik zag wat tabak op de tafel vallen. Meteen flitste het door me heen: Dat zijn de koeienvlaaien.”
Met nog een paar voorbeelden laat Sleurink zien dat hij al een aantal jaren meedraait in het vak. „In het echt zit om elke schoorsteen lood. Bij mij zijn dat de metalen strookjes om een kurk van een wijnfles.” Over de gordijntjes: „Als je een bouwpakketje koopt, zitten er altijd van die papiertjes bij waarop gordijnen gedrukt zijn. De meeste mensen plakken die direct op de ramen, zoals de handleiding aangeeft. Maar het is veel mooier om daar kleine balkjes tussen te doen. In het echt hangen de gordijnen toch ook niet strak tegen de ramen? Een wattenstokje met wat kleurtjes ertussen als bloempot, en het resultaat is verbluffend.”
De keuze voor H0 was voor Sleurink eigenlijk logisch. „Kijk naar mijn vingers. Bij kleinere schalen kun je lang niet zo gedetailleerd bouwen en daar houd ik juist van.”
De meeste modelspoorbouwers denken er zo over. H0, net na de Tweede Wereldoorlog ontstaan, is wereldwijd de meest verkochte schaal. De letter-cijfercombinatie verwijst naar de eerste elektrisch aangedreven modeltrein uit 1920 van modelspoorpionier Henry Greenly in schaal 0, oftewel 1 op 45. Modellen in H0 zijn ongeveer twee keer zo klein als die in 0.
Schaal N, 1 op 160, is na H0 de populairste schaal. De modellen in N doen qua detaillering en prijs nauwelijks voor H0 onder. „Bij de keuze tussen H0 en N geeft de beschikbare ruimte meestal de doorslag”, zegt Peter Schoonhoven, die in zijn winkel in Zevenhuizen een keur aan modeltreinen heeft staan. „Voor hetzelfde effect heeft een modelspoorbouwer met N vergeleken met H0 slechts een kwart van de ruimte nodig.”
Mist
Veel modeltreinen hebben hun wortels in Duitsland: Märklin en Trix, die samen één bedrijf vormen, en Fleischmann hebben er hun fabrieken. Roco komt uit Oostenrijk en Jouef uit Frankrijk. Italië levert het materiaal van Lima, waaronder veel Nederlandse treinen in H0.
Dat het slecht zou gaan met de modeltreinenbranche, merkt Schoonhoven nauwelijks. „Als er 361 van de 1080 arbeidsplaatsen bij Märklin verdwijnen, komt dat uitgebreid in het nieuws. Maar Märklin heeft als marktleider de laatste jaren een enorme groei doorgemaakt en moet nu even pas op de plaats maken.”
Thomas Pietsch, die een modeltreinenwinkel in Berlijn heeft, ziet het allemaal wat somberder in dan Schoonhoven. „Vroeger stonden de klanten tot de parkeerplaats in de rij. Maar die tijd is al lang voorbij. Zelfs mijn zoons van 7 en 15 jaar zijn niet meer geïnteresseerd in treinen, terwijl ze, als ze zouden willen, de mooiste spullen zouden kunnen krijgen.”
Schoonhoven geeft toe dat de keus voor de modelspoorhobby minder vanzelfsprekend is dan vroeger. „Jongeren kunnen nu uit veel meer dingen kiezen. Denk maar aan de mobiele telefoon, waar ze veel geld aan uitgeven. En dat is heel wat duurder dan een modelbaan.”
Nieuwe besturingstechnieken moeten de jeugd voor de hobby enthousiast maken. „Tegenwoordig verkoop ik alleen nog maar digitale startsets, het analoge gaat er op den duur helemaal uit”, zegt Schoonhoven. Maar mensen met een analoge baan hoeven niet bang te zijn dat er straks voor hen niets meer te krijgen is. „Digitaal rijdt ook goed op analoog.”
De mogelijkheden van digitale treinbesturing vergeleken met analoge treinbesturing zijn revolutionair. Op het computerscherm zijn de treinbewegingen precies te volgen, elke loc kan individueel worden bestuurd, de verlichting in de trein brandt constant, ook als de trein stilstaat, en het optrekken en afremmen van de treinen gaat heel natuurgetrouw. Om nog maar te zwijgen van het geronk van het diesellocje en de treinhoorn bij dichte mist.
Arie Remus denkt net als Schoonhoven dat de modelspoorhobby jongeren blijft boeien. „We hebben enthousiaste jongens in de club. Maar zodra de meiskes in beeld komen, is het over. Dat is een nog grotere hobby. Als er dan kinderen komen, is het helemaal gebeurd. Maar na een aantal jaren zie je ze terugkomen, gegarandeerd.”