Hoekstra wilde ‘tot het gaatje’: olies móésten rekening betalen
Hoekstra vond als minister van Financiën dat de Staat „tot het gaatje” moest gaan om zeker te zijn dat de rekening voor de schadeafhandeling en de versterking in Groningen niet bij de belastingbetaler terecht zou komen. Zijn departement wilde extra garanties in de afspraken die het kabinet maakte met gaswinningsbedrijf NAM en haar moederbedrijven, de zogenoemde ‘olies’.
„Het schrikbeeld is dat je alleen afspraken weet te maken met de NAM, de NAM een keertje failliet gaat en je dan uiteindelijk niemand over hebt”, verklaarde de minister tegenover de parlementaire enquêtecommissie. Hij wilde dus ook dat de rekening bij Shell en ExxonMobil, de aandeelhouders van de NAM, terecht zou kunnen komen. Hoekstra liet doorschemeren dat hij daarin verder wilde gaan dan Eric Wiebes, die in die tijd als minister van Economische Zaken over de afspraken ging.
Wiebes en diens departement wilde vooral snel tot werkbare afspraken komen met de oliemaatschappijen. Hoekstra vreesde als schatkistbewaarder dat er een „formidabele rekening” bij de belastingbetaler terechtkomt. Hij vond het „de dure plicht van het kabinet” om dat te voorkomen.
Hoekstra liet een advocatenkantoor advies uitbrengen en liet extra zekerheden inbouwen waarmee zowel Shell als ExxonMobil kon worden aangeslagen, mocht de NAM wegvallen. Dat was belangrijk, benadrukte Hoekstra, omdat de oliemaatschappijen zelf ook „tot de tanden bewapend” onderhandelden.
Dat een vertegenwoordiger van ExxonMobil in een eerder verhoor zei dat zulke vergaande afspraken „nergens ter wereld” voorkwamen, maakte op Hoekstra geen indruk. Hij benadrukte voor de commissie dat in Groningen sprake was van een „zeer uitzonderlijke situatie”.