Water blijft een waterwolf
Als succesvolle strijders tegen het water: zo zagen en zien Nederlanders zichzelf graag. Maar er kleven risico’s aan dat heroïsche verhaal, vindt prof. dr. Lotte Jensen, auteur van ”Wij en het water”. „Het is misleidend om te denken dat veiligheid een gegeven is, dat bepaalde dingen niet meer kunnen of zullen gebeuren.”
Dr. Lotte Jensen werkt als hoogleraar Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis bij de afdeling Nederlandse taal en cultuur aan de Radboud Universiteit Nijmegen. De afgelopen jaren deed ze onderzoek naar het effect dat watersnoodrampen op het Nederlandse wij-gevoel hebben gehad. Ze schreef naar aanleiding hiervan een boek, dat deze week is verschenen: ”Wij en het water. Een Nederlandse geschiedenis”.
Het boek beslaat de periode vanaf 1421 (de Sint-Elisabethsvloed) tot en met 1953 (de Watersnoodramp): twee catastrofes die in het nationale geheugen zijn gegrift. Dat Nederland in de tussenliggende eeuwen tientallen keren kampte met ernstige overstromingen, realiseren velen zich niet, vreest Jensen. „Als je je daar wat in verdiept, gaan je ogen wel open voor de gevaren van water. Ik ben me er, veel sterker dan in het verleden, van bewust hoe kwetsbaar we zijn.”
Opa
Dat Jensen ook een persoonlijk lijntje met Nederlandse watersnoden had, wist ze niet toen ze aan het onderzoek begon. Haar familie komt uit Denemarken. Van haar vader hoorde ze pas een paar jaar geleden dat haar opa in 1953 chef was van een Deense colonne die hulpgoederen naar Nederland bracht. „Mijn vader wist dat daarvan een foto bestond, maar veel persoonlijke documenten waren bij een brand in het huis van mijn oma verloren gegaan.”
Sindsdien zocht ze vruchteloos naar die foto, onder andere in digitale archieven. In april 2021 had ze onverwacht beet. „Ik keek naar een tv-programma over waterproblematiek in Zeeland. Ondertussen typte ik op mijn iPad nogmaals de naam van mijn opa, Andreas Kai Eilskov Jensen, in in het centrale Deense krantenarchief.” Opeens kwam toen de foto tevoorschijn waar ze zo lang naar gezocht had. „Kennelijk waren er in de tussentijd nieuwe kranten gedigitaliseerd.”
Oorlogstermen
Maar die persoonlijke betrokkenheid was dus niet de aanleiding voor het onderzoek naar watersnoden. „Eerder hield ik me bezig met de vraag hoe de Nederlandse identiteit zich heeft gevormd in de periode 1600 tot en met 1850. Dat was een tijd waarin oorlog en vrede elkaar afwisselden. Een van mijn conclusies was dat de strijd tegen een gezamenlijke vijand bijdraagt aan het ontstaan van een natiegevoel.”
Uit dat onderzoek vloeide als vanzelf een vervolgvraag voort: wat doen rampen met de inwoners van een land? „Bij een oorlog is er sprake van een concrete vijand: een ander volk. Bij een natuurramp is die vijand niet menselijk van aard. De vraag waarop we antwoord zochten was: werkt een watersnood op eenzelfde manier een wij-gevoel in de hand als een oorlog?”
Het korte antwoord daarop is: ja. „Er zijn sowieso veel overeenkomsten. De taal die gebruikt wordt bijvoorbeeld. Denk aan uitdrukkingen als ”de strijd tegen het water” en ”je wapenen tegen het water”. Dat zijn feitelijk oorlogstermen. Een andere overeenkomst is het effect dat oorlog en watersnood hebben op maatschappelijke verhoudingen: de grenzen tussen groepen vervagen. Denk aan arm en rijk, of verschillende religies. Mensen zijn solidair met elkaar, over grenzen heen.”
Jensen constateert dat dat samenbindende effect na een natuurramp weer sneller verdwijnt dan na een oorlog. „Denk maar aan de watersnood vorig jaar bij Valkenburg. In eerste instantie wil iedereen helpen. Maar dat urgentiegevoel ebt al snel weer weg. Het is lastig om die solidariteit op lange termijn vast te houden.”
Na de Watersnoodramp in 1953 gebeurde hetzelfde. Er kwam nationaal en internationaal in korte tijd heel veel hulp op gang, waar onder anderen Jensens opa een bijdrage aan leverde. „Maar na rampen kunnen bij de afwikkeling ook conflicten ontstaan. Boeren en tuinders trokken na de evacuatie in 1995, toen in de Betuwe de dijken dreigden te bezwijken, aan de bel omdat zij geen geld kregen.”
Jensen vertelt dat ze zelf vorig jaar werd geraakt door de massale bereidheid om mensen in Valkenburg en omgeving te helpen. „Ik vind het belangrijk om dat op te merken in een tijd vol polarisatie. Het is bemoedigend om te lezen en te horen dat mensen ook nu bereid zijn om geld of spullen te geven of op een andere manier te helpen.”
Preken
Ten behoeve van hun onderzoek bestudeerden Jensen en haar collega’s nieuwspamfletten, schilderijen, kranten, boeken, preken, gedichten, liefdadigheidsacties en foto’s die te maken hebben met watersnoden. „Al die uitingen vallen voor ons onder de noemer media, al is dat misschien een verwarrend woord.”
Die media: dat zijn de middelen waardoor mensen over een watersnood hoorden en horen. Tegenwoordig gaat dat razendsnel. De overstromingen vorig jaar bij het Limburgse Valkenburg kon iedereen door filmpjes van ooggetuigen zo ongeveer live volgen via de smartphone. In het verleden ging dat veel trager.
Voor de negentiende eeuw, toen er nog geen dagbladen bestonden, waren preken een belangrijke informatiebron, zegt Jensen. Dergelijke preken werden geschreven naar aanleiding van een grote overstroming en werden vaak gekoppeld aan een door de kerk opgezette liefdadigheidsactie – tegenwoordig zouden we dat fondsenwerving noemen. „De rol die kerken bij rampen hadden moeten we niet onderschatten. Naastenliefde, liefdadigheid en solidariteit, door het christendom geïnspireerd, waren voor veel mensen in de afgelopen eeuwen vanzelfsprekend. Het kwam maar zelden voor dat er na een watersnood geplunderd werd.”
Hoezeer de samenleving in de loop van de eeuwen ook is veranderd: als er een ramp gebeurt, is de reactie daarop in grote lijnen steeds dezelfde. Een geldinzamelingsactie hoort er bijvoorbeeld nog altijd bij. „In het verleden werd daar vaak een lied voor geschreven. Dat gebeurde vorig jaar ook voor een geldwervingsactie voor Valkenburg. Logisch: samen een lied zingen verbindt, daar worden mensen vrijgeviger van.”
Bij de coronapandemie –ook een soort ramp– waren dezelfde patronen zichtbaar als bij overstromingen. „Op de afdeling zeiden we op een gegeven moment: „Is de koning al op bezoek geweest?” Dat hoort er namelijk bij. De collega die zich met de achttiende-eeuwse preken bezighoudt, vroeg: „En is er al een bededag georganiseerd?” Die kwam er inderdaad ook snel.”
Dobberend wiegje
In ”Wij en het water” gaat Jensen in op twee metaforen die in het verleden als het over watersnoden ging steeds weer opdoken: een kind in een wieg (soms met een kat of een hond erop) dobberend op het water en de zogenaamde waterwolf.
Het kind in de wieg staat bijvoorbeeld op het altaarstuk uit 1490 in de Grote Kerk in Dordrecht, waarop de Sint-Elisabethsvloed staat afgebeeld. Een baby zou die ramp hebben overleefd doordat een kat het drijvende bedje in evenwicht hield. Sindsdien duikt dit motief volgens Jensen op allerlei plaatsen op. In het boek heeft ze twee foto’s van een kind met een kat die de Watersnood in 1953 hebben overleefd opgenomen: dat heeft te maken met hetzelfde symbool. „Het is wellicht ook een verwijzing naar Mozes in zijn biezen mandje. Een kwetsbaar kind dat zo’n catastrofe overleeft: dat is een teken van hoop en veerkracht in tijden van rampspoed.”
De waterwolf is eerder een teken van kracht. De term wordt voor het eerst gebruikt door Jan Adriaanszoon Leeghwater, die in 1612 de Beemster had drooggelegd. Hij publiceerde in 1641 het ”Haarlemmermeer-boek”, waarin hij pleitte voor het inpolderen van de Haarlemmermeer, om zo de „water-wolf” die „alles verslint ende vernielt” te bestrijden. Het zou nog twee eeuwen duren voor zijn plan ten uitvoer werd gebracht. „De Nederlandse leeuw die strijdt tegen de waterwolf: dat is sindsdien een populair beeld. Het wordt ook nu nog wel gebruikt, bijvoorbeeld in krantenartikelen”, weet Jensen. Het motief van een kind in een dobberend wiegje speelt in een andere vorm ook nog steeds een rol bij verhalen over rampen. Denk aan de foto van een hoogzwangere vrouw –ook een beeld van kwetsbaarheid– die in maart levend onder het puin vandaan gehaald werd na een bombardement op een Oekraïense kraamkliniek. Het beeld ging de hele wereld over; de vrouw en haar ongeboren kind zijn alsnog overleden.
In uw boek verwijst u regelmatig naar preken als bron. Maar de inhoud van die preken komt verder niet echt aan de orde. Er zullen lezers zijn die dat jammer vinden.
„Het klopt dat er geen citaten uit preken in het boek staan. Dat komt doordat mijn promovendus Adriaan Duiveman dat deel van het onderzoek voor zijn rekening heeft genomen. Hij is bezig met een proefschrift over achttiende-eeuwse preken en watersnoodrampen. Binnenkort hoopt hij dat af te ronden. In zijn proefschrift gaat hij gedetailleerd in op deze preken.”
Jensen vindt het opmerkelijk dat de insteek van preken in tijden van rampspoed eigenlijk steeds dezelfde is. Predikanten zien de ramp als een straf van God en stellen de vraag wat Hij er voor bedoeling mee heeft. „Dat is vanaf de Sint-Elisabethsvloed in 1421 tot en met de Watersnoodramp in 1953 steeds de algemene teneur.” Tegelijk wordt ook benoemd dat menselijke nalatigheid, bijvoorbeeld als het gaat om dijkonderhoud, bij het uitbreken van een ramp een rol speelt.
Jensen, zelf niet religieus, vindt dat geloofsvertrouwen verbazingwekkend. „Mensen vroegen zich af wat God met zo’n catastrofe wilde zeggen. Maar het bracht ze niet aan het twijfelen. Kritische vragen over de zin ervan werden niet gesteld.” Relativerend: „Ik weet dat het mijn 21e-eeuwse manier van kijken is die me daarbij in de weg staat.”
Op welke manier God de hand heeft in watersnoodrampen: daarover werd ook in het verleden verschillend gedacht. Jensen memoreert een theologisch conflict in 1825 naar aanleiding van een geschrift van de Engelse maar in Amsterdam woonachtige predikant A. S. Thelwall, ”Keert u tot Hem die slaat”. „De titel van deze brochure maakt wel duidelijk hoe deze predikant erin stond. Vele andere, minder orthodoxe, dominees vonden zijn benadering te eenzijdig. Het leidde tot een heftig debat en polarisatie.”
Jensen constateert dat rampen ertoe leiden –in het verleden, maar ook nu– dat mensen op zoek gaan naar zingeving. „Het is ook zeker zo dat mensen, als hun vreselijke dingen overkomen, troost vinden in hun geloof. Ik heb dat bij mijn oma gezien. Religieuze rituelen kunnen heel mooi en waardevol zijn. Daar ben ik zelf eerlijk gezegd weleens jaloers op.”
Overstromingen komen in vergelijking met vroeger maar zelden meer voor. Een illustratie van het Nederlandse succesverhaal over de strijd tegen het water?
„Drie, vier jaar geleden had ik daarop denk ik met ja geantwoord. Ik herinner me dat ik in die tijd een keer in het vliegtuig zat –ook dat is inmiddels niet meer zo vanzelfsprekend– en in Holland Herald, het blaadje van de KLM, een lofzang las op Nederland en de succesvolle strijd tegen het water. Die triomfantelijke toon was toen nog normaal.”
Maar inmiddels is dat niet meer zo, vermoedt Jensen: de publieke opinie is gekanteld. „Ik vind het zelf nogal onheilspellend wat er allemaal gebeurt. We hebben de coronapandemie gehad. Vorig jaar was er de watersnood in Limburg. Dit jaar kampen we met grote droogte. De ernst van de klimaatverandering is inmiddels veel breder doorgedrongen. Wat gaat er gebeuren als de zeespiegel serieus gaat stijgen? Ik moet er niet aan denken dat we delen van Nederland op zouden moeten geven.”
Ze vindt het zorgelijk dat het besef dat we wat water betreft in een kwetsbaar land leven weggeëbd lijkt te zijn. „Ik sprak een tijdje terug een groepje tieners. Zij hadden geen idee waar ik het over had toen ik het over de Watersnoodramp van 1953 had. Er is helaas steeds minder historisch besef. Mensen leven vooral in hun eigen bubbel. Ik ben blij dat de Watersnoodramp in de ”Canon van Nederland” is opgenomen, maar dat is niet genoeg. Geschiedenisonderwijs is heel belangrijk. Het legt een basis om op voort te bouwen, ook om maatregelen te nemen voor wat ons te wachten staat.”
In het boek schrijft u: „Dat de strijd tegen het water als typisch Nederlands werd ervaren, had alles te maken met de permanente circulatie van dezelfde beelden, motieven en clichés.” U lijkt zelf een beetje kritisch over dat beeld?
„Wel als daar te heroïsch over wordt gedaan. De aanleg van de Deltawerken en de Afsluitdijk is natuurlijk zeker iets om trots zijn. Maar dat is geen reden tot overmoedigheid. Of om te denken dat we overal wel een technologische oplossing voor kunnen bedenken. We creëren onze eigen potentiële ramp, bijvoorbeeld doordat polders steeds verder inklinken en doordat de uiterwaarden volgebouwd worden. De collectieve vergeetachtigheid is groot. Veel mensen realiseren zich niet dat er voor de Watersnoodramp vele andere overstromingen zijn geweest. Dat we in 1995 maar ternauwernood aan een ramp zijn ontsnapt: wie herinnert zich dat nog? Het is misleidend om te denken dat veiligheid een gegeven is, dat bepaalde dingen niet meer kunnen of zullen gebeuren.”