Op zoek naar diepere waarden bij burgerschap
Het burgerschapsdebat in Nederland is terechtgekomen in een sfeer van kramp, angst en de vraag wat wel mag en wat niet. Berend Kamphuis, bestuursvoorzitter van onderwijsvereniging Verus, wijst een andere weg.
Over burgerschap is veel te doen in politiek Den Haag. Minister Wiersma voor Primair en Voortgezet Onderwijs is op tal van manieren bezig om scholen in de tang te krijgen. Tenminste, zo ervaren veel orthodox-christelijke scholen dat.
Kamphuis, de voorzitter van de belangenorganisatie voor het protestants-christelijk en het rooms-katholiek onderwijs, is ook niet zonder zorgen, maar hij wil dat de discussie een spade dieper gaat: op zoek naar diepere waarden: „Dan valt burgerschapsvorming vanzelf op haar plaats. En dan komt gelijk een eind aan het neoliberaal onderwijsbeleid van de afgelopen decennia waarin het vooral gaat om scoren en het beste uit jezelf halen.”
Het neoliberale onderwijsbeleid veroorzaakt volgens Kamphuis problemen rond burgerschapsvorming: „Ons land scoort in internationale onderzoeken van het ICCS op het gebied van burgerschap minder goed dan de ons omringende landen. In dat onderzoek staat het begrip effectiviteit centraal. Leerlingen geven in de ICSS-onderzoeken antwoorden op gestelde vragen. Daarin mogen ze ook hun opvattingen geven over al dan niet controversiële kwesties. En als zo’n onderzoek na verloop van tijd wordt herhaald, valt af te leiden welke ontwikkeling er plaatsvindt.”
Kamphuis vindt dat een te eenzijdige benadering: „Het onderwijs is namelijk veel meer dan scores op gestelde vragen. De school heeft een pedagogische opdracht en heeft als taak om leerlingen met uitgesproken opvattingen uit te dagen en te bevragen. In de klas moet het klimaat ontstaan dat zo’n opvatting onderwerp van gesprek kan worden. En dat er een ontkoppeling plaatsvindt tussen de persoon en de opvatting. Zo wordt respect beoefend.”
Kamphuis hoopt dat Wiersma en ook de onderwijsinspectie meer oog krijgen voor deze pedagogische invalshoek. De Wet verduidelijking burgerschapsopdracht, die 1 augustus vorig jaar inging, heeft daar volgens de Verus-voorzitter te weinig aandacht voor.
Harde hand
Wat Kamphuis verder steekt is de discussie over „de basiswaarden van de democratische rechtstaat.” Daar mag het onderwijs niet mee in strijd zijn. „Je kunt met het begrip basiswaarden twee kanten op. De eerste is dat deze waarden staan voor een liberale wijze van samenleven. In dat geval moeten leerlingen de liberale politiek correcte opvattingen delen. Die uitleg geven velen eraan. Vanuit die visie zeg je: Er zijn mensen die het wel snappen en mensen die het niet snappen. En de groep die het niet heeft gesnapt, dienen we met harde of zachte hand tot de juiste opvattingen zien te brengen.”
Kamphuis kiest voor een andere benadering: „Ik denk dat je de basiswaarden van de democratische rechtstaat moet interpreteren als zogenoemde mogelijkheidsvoorwaarden. Dus mensen zijn vrij ten opzichte van de overheid, ze zijn gelijk voor de overheid en je mag van mensen vragen dat ze solidair en respectvol zijn naar andersdenkenden. Dat zijn voorwaarden waaronder mensen deel kunnen nemen aan de samenleving. Dan komt er ruimte voor echte pluriformiteit.”
Het is volgens de voorzitter heel spannend welke interpretatie de Onderwijsinspectie gaat kiezen bij de controle van burgerschapsonderwijs op scholen. Want er is namelijk een groot probleem als het gaat over toetsing: „Er zijn namelijk nog geen nieuwe kerndoelen voor burgerschap.”
Terughoudend
Kamphuis is er niet gerust op dat de Onderwijsinspectie zich zal matigen. „Het is niet voor niets dat de Onderwijsraad en de Raad van State hebben gezegd dat het niet verstandig is om de Wet verduidelijking burgerschapsopdracht met zulke open, onbepaalde normen in te voeren. Daarom moet de inspectie zich, zolang de overheid geen nadere uitwerking heeft gegeven in de kerndoelen, zeer terughoudend opstellen.”
Toch is het niet alleen kommer en kwel als het gaat over het burgerschapsonderwijs: „Er komt een ondersteuningsstructuur voor het burgerschapsonderwijs. Minister Wiersma vroeg vier organisaties om dit op te pakken: de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO), de stichting School & Veiligheid, het Kennispunt MBO Burgerschap en ProDemos. We hebben met de eerste twee genoemde organisaties gesprekken gevoerd. Ik ben positief over het verloop ervan. Wat ons opviel is dat men nog erg zoekende is. Er is –ook bij het ministerie overigens– besef aanwezig dat de burgerschapswet zichzelf in de voet schiet wanneer buiten het onderwijs wordt bepaald wat een goede burger is. Daar ben ik blij mee.”
Het valt Kamphuis dat er in het burgerschapsdebat een enorme fixatie is op opvattingen. „Dat komt voort uit de veronderstelling dat een bepaalde opvatting leidt tot bepaald gedrag. Dat kan, maar dat hoeft niet. Er zijn mensen met hele correcte opvattingen die zich niet correct gedragen. Ook het omgekeerde komt voor. En een man met niet-correcte opvattingen kan een prima buurman zijn. Vandaar dat wij de pedagogische opdracht van burgerschapsonderwijs zo centraal stellen.”
Refoscholen
Kamphuis wil het debat op een ander niveau voeren: „Ik vind dat we moeten werken aan een existentieel besef dat het de moeite waard is om het met elkaar uit te houden. Ondanks de verschillende opvattingen die we hebben, moeten we vreedzaam naast elkaar leven. Vertaald naar het onderwijs: De overheid hoeft niet van iedere school te eisen dat hij politiek correct is volgens de maatlat van de seculier-liberalen, maar de school moet –met de eigen opvatting over goed burgerschap– bereid zijn om zich te verantwoorden richting de samenleving. En om een bijdrage te leveren aan die samenleving.”
Kamphuis weet dat er bij het reformatorisch onderwijs vrees bestaat dat het zijn Bijbelse opvatting over huwelijk en gezin niet meer kan uitdragen in het onderwijs. „Dat is een delicate kwestie. Deel zijn van het bestel betekent ook dat je bereid bent om je te verantwoorden voor je gedrag en je opvattingen. Aan de andere kant komt de overheid in de gevarenzone als ze denkt door middel van een wet de diepste opvattingen van mensen en hun gewetens denkt te kunnen sturen en te mogen sturen. Dat werkt niet.”
Richting de reformatorische scholen zegt Kamphuis: „Ga uit van de eigen kracht en ga van daaruit de vragen die op het onderwijs afkomen, doordenken. Daar wordt je opvatting sterker van. Ik heb nu het idee dat de scholen pas in beweging komen als ze daartoe van buitenaf worden gedwongen.”
Basisvaardigheid
Verus heeft moeite met het plan van minister Wiersma om burgerschap aan te duiden als een basisvaardigheid. In mei stuurde de bewindsman een brief naar de Tweede Kamer waarin hij aankondigt dat er een masterplan moet komen om de basisvaardigheden –lezen, schrijven, rekenen, digitale vaardigheden én burgerschapsvorming– op te krikken.
Kamphuis vindt dat burgerschapsvorming niet in dat rijtje thuishoort. „Burgerschap is in mijn ogen geen basisvaardigheid. Het is veel meer dan dat. Je leert om je in te leven in een ander, je oordeel op te schorten, je houding aan te passen, enz. Het gaat ook over je moreel kompas. In de klas wordt elk uur aan burgerschap gedaan. Als je in een klas toestaat dat de sterksten het steeds voor het zeggen hebben, dan straal je uit dat de sterksten altijd winnen. En dat is fout. En als je in de klas iemand steeds de mond snoert met bepaalde opvattingen over Joden of homo’s, dan moet je die persoon niet alleen de mond snoeren, maar over die opvatting ook het gesprek aangaan. Dat is burgerschap, maar dat valt niet te meten.”
De voorman van Verus begrijpt wel waarom minister Wiersma burgerschap tot de basisvaardigheden rekent: „Zo wordt burgerschap –met behulp van dat internationaal effectiviteitsonderzoek– meetbaar. Maar dat doet het eigene van burgerschap geen recht. Dat mis je de kern.”
Niet nodig
En dan ligt er in de Eerste Kamer nog de Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs voor. Die geeft de minister van Onderwijs extra bevoegdheden om scholen aan te pakken die onderwijsinhoudelijk of financieel de fout in gaan. Ook falende burgerschapsvorming kan een reden zijn om in te grijpen. Kamphuis: „We zijn altijd heel kritisch geweest over deze wet. De overheid kan hetgeen in deze wet staat, feitelijk ook met het huidig instrumentarium bereiken. De Raad van State en de Onderwijsraad wezen daar ook op. We kunnen prima zonder die wet.”
Het hele burgerschapsdebat in Nederland is volgens Kamphuis „terechtgekomen in een sfeer van kramp, angst en mogelijk verkeerde opvattingen. En dan denk ik: tsjonge, loop eens een gemiddelde school binnen en je zult merken dat de scholen geëngageerd zijn met maatschappelijke vraagstukken. Dat gebeurt op talloze manieren. Wat is er met ons gebeurd –stelletje bangeriken in Nederland– dat we die grote lijn niet zien en dat we de discussie richten op de vraag: Mag dit wel, mag dit niet? Overigens wil ik natuurlijk niet de ogen sluiten voor wat echt verkeerd kan gaan, maar dat zijn wel hoge uitzonderingen.”
Ratrace
Kamphuis vindt dat het echte debat moet gaan over de vraag waartoe ons onderwijs dient. „Die vraag heeft minister Wiersma nooit echt beantwoord. Hij komt niet verder dan het neoliberale antwoord dat we de afgelopen dertig jaar steeds hebben gegeven: het gaat om het beste halen uit jezelf, om competitie, om de kenniseconomie, dat soort termen. ”De leerling centraal” is een mooie leus, maar die had de afgelopen decennia een sterk economische component. En dan is de leus geen onschuldig motto, maar de vriendelijke bewoording van ”ratrace”: de nutteloze strijd om aanzien en macht te verkrijgen in de prestatiegerichte maatschappij.”
Als je daar dertig jaar aan bouwt, dan kan burgerschap met de huidige invulling volgens Kamphuis „niet het middel zijn waarmee je de rommel van een harde neoliberale samenleving opruimt. Daar is meer voor nodig.”
Kamphuis zou willen dat politiek Den Haag zich meer met dit soort onderwerpen bezighoudt. „De tijd dringt. Ideologisch gezien wordt onze samenleving door velen als leeg ervaren. Maar hoe lang kunnen we ons dat permitteren? Als we vanwege het klimaatbeleid of de oorlog de komende jaren moeten rekenen met een permanente crisissituatie, dan moeten we op zoek naar bronnen die ons vertellen waarom het de moeite waard is om offers te brengen, een stapje opzij te doen vanwege een groter belang.”
Deugden
Kamphuis geeft ook een richting aan: „Laten we gaan herbronnen. En bijvoorbeeld putten uit de vier klassieke deugden: matigheid, moed, rechtvaardigheid en voorzichtigheid. Aangevuld met de drie christelijke: geloof, hoop en liefde. Die zijn toch echt betekenisvoller dan de waarden die de afgelopen decennia aan het onderwijs werden opgedrongen. En als we ons gaan richten op die deugden, dan valt burgerschapsvorming vanzelf op haar plaats.”