Miljoenen LinkedIn-gebruikers jarenlang onbewust onderwerp van experiment
Ruim een half miljoen Nederlandse LinkedIn-gebruikers waren jarenlang onbewust onderdeel van een grootschalig onderzoek. Verboden was dat niet, discutabel is het wel.
Onder het kopje ”Personen die u misschien kent” presenteert LinkedIn zijn gebruikers rijen met kennissen en kennissen van kennissen. Een ‘connectie’ met hen zou gebruikers van grootste professionele sociale netwerk ter wereld kunnen helpen in hun carrière, zo is de gedachte. De suggesties zijn in veel gevallen gebaseerd op de zakelijke activiteiten van gebruikers –of op contactgegevens die eerder door henzelf werden gedeeld.
Miljoenen gebruikers zagen jarenlang echter gemanipuleerde gegevens, met aanbevelingen voor personen die ze niet tot nauwelijks kenden. Zonder dat zij het wisten bleken ze onderdeel uit te maken van een omvangrijk experiment. Toonaangevend wetenschappelijk tijdschrift Science publiceerde vorige week de resultaten. De resultaten staan niet ter discussie, de werkwijze wel.
Het experiment, dat van 2015 tot en met 2019 plaatsvond, draaide om de ‘kruiwagentheorie’ van de Amerikaanse socioloog Mark S. Granovetter. Volgens hem zouden mensen ruim vier keer zo vaak een baan vinden via oppervlakkige kennissen als via personen met wie ze een sterkere band hebben.
Om die stelling te onderzoeken, paste LinkedIn zijn algoritme voor ”Personen die u misschien kent” jarenlang zo aan dat een deel van de gebruikers van het sociale netwerk meer oppervlakkige kennissen zag. Daarbij diende het aantal wederzijdse LinkedIn-connecties als maatstaf: hoe minder gemeenschappelijke personen gebruikers kenden, hoe zwakker hun relatie werd gevonden – en hoe interessanter ze vanuit de kruiwagentheorie zouden kunnen zijn.
Onderzoekers van LinkedIn, het National Bureau of Economic Research en de universiteiten Harvard, Stanford en MIT gebruikten vervolgens gegevens uit het experiment om personen die van baan wisselden vijf jaar te volgen. Wat bleek: er is een causaal verband tussen zwakke relaties en het vinden van een baan. Het legde een bodem onder de theorie van Granovetter.
Onwetend
Ondertussen waren echter wel 20 miljoen gebruikers van LinkedIn onwetend betrokken bij het experiment. Dat doet denken aan een omstreden experiment in 2014, waarbij de nieuwsfeed van zo’n 700.000 Facebookgebruikers zonder hun medeweten werd gewijzigd om te zien hoe nieuwsberichten hun emoties beïnvloeden.
Neveneffect in het nieuwe onderzoek van LinkedIn is dat een deel van de gebruikers minder ‘bruikbare’ suggesties kreeg gepresenteerd. Dat verminderde –in theorie althans– hun kans op een baan. Kon dat zomaar?
ICT-jurist Arnoud Engelfriet ziet „niets raars of onethisch” in de manier waarop het experiment werd uitgevoerd. „Onderzoek doen op grote datasets als deze heeft weinig tot geen impact op de privacy van de betrokkenen”, stelt hij. „Er worden geen uitspraken over individuen gedaan. Je wordt niet uitgesloten, bevoordeeld of gediscrimineerd op basis van dit algoritme.”
Dat LinkedIn-gebruikers zonder te weten deelnamen, is volgens Engelfriet geen bezwaar: „De Algemene verordening gegevensbescherming eist niet dat je altijd toestemming moet geven voor gebruik van persoonsgegevens –in ieder geval niet bij dit soort onderzoek waarbij jouw gegevens snel worden samengevoegd met andere en er algemene uitspraken worden gedaan. Pas als onderzoek ook weer invloed op jou heeft, komen we in de toestemmingsdiscussie.”
De onderzoekers wijzen er op hun beurt op dat ze voor hun experiment toestemming kregen van de ethische commissie van het Massachusetts Institute of Technology (MIT).
Kleine lettertjes
En, meldden ze, LinkedIn vraagt gebruikers standaard om toestemming voor experimenten. Dat staat namelijk in de kleine lettertjes. Wie akkoord gaat met de gebruiksvoorwaarden, moet er dus rekening mee houden dat hij of zij ongevraagd bij onderzoek kan worden betrokken.
Dat geldt overigens niet alleen voor LinkedIn: ook op andere sociale media stemmen gebruikers –vaak onbewust en onnadenkend– in met gegevensverzameling voor tal van doeleinden. Hoogleraar John Preston vergeleek het gebruik van sociale media jaren geleden in het Britse Lagerhuis met een pub. „Gebruikers vinden dat als zij daar een privégesprek voeren, dat gesprek geen eigendom is van het café. Ze interpreteren Twitter of Facebook op dezelfde manier – als een plaats om een gesprek te voeren.”
Dat is, zo leert de praktijk keer op keer, niet het geval. Maar zolang er geen gehoor zal worden gegeven aan oproepen om duidelijke codes en ethische richtlijnen voor internetonderzoek te formuleren, hebben socialemediagebruikers het nakijken.