OpinieToegespitst

Christen die niet lijdt, moet zichzelf toetsen

Je haalt ze er meteen uit: refo’s. In de wachtkamer of in het winkelcentrum, in de collegezaal of de kantine, in het park of op het plein. Maar wat maakt christenen dan zo herkenbaar – en zijn dat ook Bijbelse kenmerken?

5 September 2022 21:50
beeld iStock
beeld iStock

Het zal anderen ook weleens overkomen zijn: tijdens je vakantie wandel je in een verre stad waar je je volstrekt vreemdeling voelt, maar plotseling ontmoet je ‘soortgenoten’. In een bonte stoet voorbijgangers loopt een gezin dat op zondag zomaar naast je in de kerk kan plaatsnemen. Hun gelaat, gewaad en gepraat maakt hun herkomst duidelijk.

Christenen zijn herkenbaar aan hun uiterlijk, daarover bestaat weinig verschil van mening. Echter, de precieze grenzen rond kleding, haardracht, sieraden en make-up leveren regelmatig discussies op. De vermaning van Paulus om niet wereldgelijkvormig te zijn, wordt daarbij nogal eens aangehaald. Maar is dat terecht?

De kanttekening van de Statenvertaling wijst erop dat het hier niet gaat om het lichaam maar om de ziel, om iemands verstand, wil, neigingen en gevoelens. Paulus spreekt in Romeinen 12 over de noodzaak van geestelijke vernieuwing en toewijding van het hart. Die blijkt in eigenschappen als onderlinge liefde, ijver, geduld, een biddend leven, gastvrijheid en vergevingsgezindheid. Het uiterlijk onderscheid met seculiere buren is min of meer ‘bijvangst’, het is de uitwerking van een vernieuwd leven in de vreze des Heeren.

Rokjespolitie

Reformatorische christenen worden vaak herkend –en ook wel bespot– vanwege hun kledingregels. Toen een reformatorische VO-school, een jaar of acht geleden, kledingcoaches aanstelde, was hoon hun deel. Verslaggevers stonden aan het hek en media schreven laatdunkend over de rokjespolitie en de griffo-sharia.

Het viel me op dat in de jaaropeningen van de reformatorische scholen, vorige week maar ook vorig jaar, amper aandacht was voor het uiterlijk. „Denk eerst aan je ziel en dan pas aan al het andere”, klonk het van een van de kansels. Niet alsof er geen zorgen meer zijn over de kleding van christelijke jongeren –integendeel–, maar omdat de vernieuwing van hart en leven meer nadruk moet krijgen. Dat is ook waar Paulus toe oproept in de bekende tekst over wereldgelijkvormigheid: „maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw gemoed.”

Iets dergelijks klonk door op een congres van de Christelijke Hogeschool Ede, woensdag, over de vraag hoe je op je werk kunt laten zien dat je christen bent. Simon Polinder, lector christelijke professie, gaf in het Nederlands Dagblad aan dat het dan niet alleen gaat om bidden voor je eten. „Je werk zo goed mogelijk doen is ook een manier om uitdrukking te geven aan je geloof.” Hij verwees naar de arbeidsvisie van Luther, die het dagelijkse beroep beschouwde als roeping van God. Anderen kunnen christenen herkennen aan hun werk, want dan zijn ze volgens Luther „maskers van de Heere onze God waarachter Hij verborgen wil blijven en alles wil doen.”

Vroege Kerk

Dat roept de vraag op of er in reformatorische kring niet te veel aandacht is voor uiterlijkheden. Daar kleeft immers het bezwaar aan dat onder een keurige bedekking een huichelachtig hart schuil kan gaan. In de Bergrede zegt Jezus weliswaar tot Zijn hoorders dat ze zichtbaar moeten zijn als een stad op een berg, maar Hij bestraft de Farizeeërs die goede sier maken met hun gelaat, gewaad en praat. Diegenen zijn zalig, zegt Hij, die nederig zijn, gebroken van hart, ootmoedig, vreedzaam en verlangend naar de gerechtigheid in Christus. Deze nadruk op het innerlijke leven treffen we ook aan bij de apostelen Paulus en Petrus als zij schrijven over de vruchten van Gods Geest in het hart van Zijn kinderen.

Ook in de Vroege Kerk lag de nadruk sterk op vreemdelingschap. Daarbij ging het niet om het uiterlijk, maar om hun leven. Tertullianus, een kerkvader die omstreeks 200 na Christus leefde, schreef zijn medeburgers in Rome dat christenen ‘gewone’ mensen zijn „die om u heen wonen, die hetzelfde voedsel gebruiken, dezelfde kleding dragen, dezelfde gewoonten hebben, dezelfde levensbehoeften hebben.” Christenen waren geen kluizenaars. „We leven met u samen in deze wereld, we blijven niet weg van uw marktplein, uw winkelstraten, uw badhuizen, uw werkplaatsen en uw herbergen.”

Kennelijk trokken christenen zich destijds niet terug in een Italiaanse Biblebelt. Ondanks de zware vervolging waren ze duidelijk te herkennen aan hun levenswandel. De hersteld hervormde predikant P. den Ouden beschreef die een paar jaar geleden in zijn boekje ”Leven als gasten en vreemdelingen”. De christenen in die tijd betaalden stipt de belasting, waren trouw aan de overheid, droegen elkaars lasten, waren bescheiden en ootmoedig, leefden matig, hadden veel over voor hun heidense naaste en waren trouw in hun huwelijk. Op al deze punten onderscheidden ze zich van de Romeinen.

Ds. Den Ouden stelt dat de vroege christenen de houding van vreemdelingschap vooral positief invulden. „Hun vreemdelingschap betekende niet iets missen, maar veel meer hebben. Niet minder, maar beter: „Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont” (2 Petr. 3:13).” Vandaag de dag vullen christenen vreemdelingschap in door iets na te laten. „Het houdt vooral in dat je aan een hele reeks zaken niet meedoet.”

Takkenbos-christenen

De Katwijkse predikant spreekt de zorg uit dat zo’n negatieve vreemdelingschap op den duur geen stand houdt wanneer die toekomstgerichte vreemdelingschap onder ons niet meer leeft. Daarmee legt hij de vinger op een zere plek. Het is denkbaar dat er een tijd aanbreekt die trekjes heeft van het vulgaire oude Rome. En al zijn er dan geen brandstapels of arena’s, het lijden van de Vroege Kerk zal de Late Kerk niet bespaard blijven. „Als we niet met tegenstand te maken hebben, is het reden om ons te onderzoeken of we als christen herkenbaar zijn.”

De oproep aan refojongeren om eerst aan hun ziel te denken, is meer dan terecht. Mogelijk blijven ‘buitenkantchristenen’ voorlopig ongemoeid, maar dat geldt dan alleen tijdens dit leven. Voor hen die door genade een levende brief van Christus geworden zijn en de daad bij hun woord voegen, neemt de ruimte af. Dat is geen reden om terug te deinzen, zegt Tertullianus. „Noem ons maar ”takkenbos-mensen”, want we worden verbrand in een halve cirkel van takkenbossen. (…) Dat is ons overwinningskleed, dat is onze triomfwagen.”

De auteur is hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer