Hoe kleine dingen groot kunnen zijn
Met een bakje rode bessen uit eigen tuin ga ik op bezoek bij mijn oma. „Die kregen we vroeger thuis ook”, vertelt ze. „Na het avondeten verkleedde mijn vader zich en deed mijn moeder haar werkschort af, en dan zaten we met z’n allen buiten. Je kreeg een schoteltje met rode bessen en een beetje suiker. Dat was echt een traktatie.” Klein geluk in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog. Ouders die in de eenvoud van het bestaan fijne momenten maken met hun kinderen.
„Het valt me op dat u altijd zo warm over uw ouders praat”, zeg ik. Er komen nieuwe verhalen. Over haar moeder bijvoorbeeld („ze kon zich moeilijk uiten”), die op het ijs warme chocolademelk kwam brengen. Over haar vader, die zo bezorgd was als een van de kinderen ziek was.
Een van de mooiste verhalen vind ik die van de melkbus in de sloot. Oma melkte voor schooltijd met de hand een aantal koeien, „want als kind moest je gewoon meehelpen.” De melkbus werd achter op de enige fiets van de familie gezet en zo ging ze weer naar huis. De route liep via een plank over de sloot. En jawel, op een dag ging dat mis. Fiets, melkbus en meisje half of helemaal in de sloot. „Toevallig was die keer net m’n vader erbij. Het eerste wat hij zei was: „Heb je je zeer gedaan?”
Ik vind dat geweldig. Geen gemopper („hoe kom je toch zo dom”), geen focus op de melk, die een inkomstenbron vormde – gelukkig bleef de deksel gewoon op de bus zitten. Nee, eerst kijken naar je kind en vragen naar wat zij voelt. Deze vader had waarschijnlijk nooit opvoedtips gehad of psychologische boekjes gelezen, maar volgde simpelweg zijn hart.
Kijken naar de ander, vragen wat er vanbinnen speelt: het is een van de meest cruciale dingen in het leven. Een jong kind leert op deze manier hoe je emoties herkent, verwoordt en reguleert. Daarnaast doet het iets op een dieper niveau. Als iemand laat merken dat wat jij voelt en wat jou bezighoudt hem ter harte gaat, ervaar je dat je belangrijk bent voor hem of haar, dat er van je gehouden wordt. Je gezien en geliefd weten legt een bodem onder je bestaan („Ik mag er zijn! Het is goed dat ik er ben”), een basis waarop je kunt bouwen.
In alle leeftijdsfases blijft het belangrijk om gezien te worden, om te ervaren dat iemand om je geeft, dat je ertoe doet. Het blijft dus enorm waardevol om de ander écht te zien en dit te laten merken. Zeker als mensen daarin teleurstellingen te verwerken hebben gekregen, moeten leven met diepe wonden, of een bodem missen. Kleine uitingen van aandacht en belangstelling kunnen groot zijn.
Ik denk in dit verband aan de secretaresse die aan een patiënt met psychische problemen vroeg: „Wat zit je haar leuk, ben je naar de kapper geweest?” Dat was inderdaad het geval („Dat je dat ziet!”) én het was heel bijzonder, want het was de eerste keer in twaalf jaar („Ik durfde steeds niet”).
De scholen zijn weer begonnen. Nog even en dan draaien jeugdwerk en catechese weer op volle toeren. De liefdevolle aandacht van mijn overgrootvader geeft aanleiding tot reflectie. Zien we onze kinderen en jongeren echt? Vragen we wat er vanbinnen bij hen leeft? Laten we merken dat we blij zijn dat ze er zijn? Hoe is dat in kring- en verenigingsverband, ook als we optrekken met volwassenen?
Kleine dingen kunnen groot zijn. Ze kunnen zelfs op het allerdiepste niveau van betekenis zijn. „U bent de God Die mij aanziet, Die naar mij omziet”, zegt Hagar in de woestijn (Genesis 16:13). Daar iets van geloven is, menselijkerwijs gesproken, zoveel moeilijker als je je door mensen niet gezien voelt. Het tegenovergestelde is ook waar. En dat is groot. Heel groot.
De auteur is rector van het Kennisinstituut christelijke ggz (Kicg), onderdeel van Eleos en De Hoop ggz, en bijzonder hoogleraar klinische godsdienstpsychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam.