„Immers is God Israël goed (…)”

Psalm 73:1

Immers is God goed voor Israël, zegt Asaf. Het is een soort conclusie die je eigenlijk aan het einde van deze psalm zou verwachten. Want Asaf worstelt ermee dat het goddelozen voor de wind gaat en dat rechtvaardigen het moeilijk hebben. Maar voordat hij op die onbegrijpelijke tegenstelling ingaat, eerst dit: God is goed voor Israël.

Immers, zeggen de Statenvertalers. Echt, zegt een andere vertaler. Of: Ja, God is goed voor Israël. Geen twijfel mogelijk. Voordat Asaf de donkere tonen laat horen, begint hij met een klinkend openingsakkoord. „Ja waarlijk, God is Israël goed.”