De Bijbel als geloofsboek
Titel:
”Gereformeerde theologie vandaag. Oriëntatie en verantwoording”
Auteur: A. L. Th. de Bruijne (red.)
Uitgeverij: De Vuurbaak, Barneveld, 2004
ISBN 90 5560 297 3
Pagina’s: 164
Prijs: € 14,75. Het woord dogmatiek heeft in de gereformeerde gezindte een zeker burgerrecht verkregen. Dat is opmerkelijk, omdat het als aanduiding voor de geloofsleer eigenlijk van lutherse oorsprong is. Calvijn en de oudvaders hebben hun geschriften over de geloofsleer vrijwel nooit aangeduid met de naam dogmatiek. Onder invloed van Abraham Kuyper echter werd het „een geliefde aanduiding van het vak.”
Kersten (”De Gereformeerde Dogmatiek”), Velema en Van Genderen (”Beknopte Gereformeerde dogmatiek”) en Wentsel (”Dogmatiek”), om maar enkele bekenden te noemen, gaan dus qua naamgeving in het spoor van Kuyper. Inhoudelijk zijn er natuurlijk verschillen. Maar toch opmerkelijk, zo’n naamgeving.
Dit is een aardig en leerzaam detail uit het boek ”Gereformeerde theologie vandaag. Oriëntatie en verantwoording”, geschreven door de docenten aan de universiteit van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). In dit document ontwikkelen de auteurs een visie op de gereformeerde theologie anno 2004 en haar belangrijkste deelgebieden. De verschillende vakken die in Kampen worden gedoceerd komen aan de orde.
Deze publicatie is een actualisering van een vergelijkbaar boek uit 1987 onder redactie van prof. dr. J. Douma. Het is een soort uitgebreide studiegids over de vakken die in Kampen worden gedoceerd. Ook is een diepgravende methodologische verantwoording opgenomen (hfst. 1). De publicatie maakt een gedegen indruk en geeft veel stof tot nadenken. Ook zijn er aarzelingen. Ik kom daar nog op. Ik heb het boek in ieder geval geboeid en met grote interesse gelezen. Er wordt in Kampen werkelijk gereformeerde theologie gedoceerd!
Gedegen
In dit boek is veel over gereformeerde theologie te vinden. Het fraaie van deze publicatie is dat gereformeerde theologie niet een of ander achterhaald concept is dat geen betekenis meer heeft voor vandaag. De bijdrage van P. H. R. van Houwelingen over het Nieuwe Testament bijvoorbeeld laat duidelijk zien waar het in de gereformeerde theologie om gaat. „Te midden van allerlei moderne onderzoeksmethoden (…) die de bijbeltekst vanuit een kritische distantie analyseren, zoekt de gereformeerde uitlegtraditie daarom haar kracht in de relevantie van de Bijbel als geloofsboek, het geloofwaardige Woord van God” (blz. 45). Het kerndoel van de nieuwtestamentische vakken is de „uitleg van Gods Woord.”
Van Houwelingen keert zich nadrukkelijk tegen onderzoek dat ervan uitgaat dat iedere bijbelschrijver zo zijn eigen theologie heeft. Het gaat bij hem om „Gods zelfopenbaring in de Schrift” (blz. 57). In de serie ”Commentaar op het Nieuwe Testament”, een andere uitgave van gereformeerd vrijgemaakte zijde, wordt dit uitgangspunt ook voluit serieus genomen. Kortom, een belangrijke en gedegen bijdrage aan de gereformeerde theologie.
Nieuw
Een heel opmerkelijke bijdrage gaat over spiritualiteit. Sedert enkele jaren doceert men in Kampen dit nieuwe vak. In dit vak denkt men na over de „omgang met God en de oefening ervan in de relatie met Hem” (blz. 104). Het gaat dus eigenlijk om de bestudering van de praktijk der godzaligheid. Een vak waar reeds Voetius nadrukkelijk aandacht voor heeft gevraagd. Opmerkelijk dat dit vak in Kampen bij de vrijgemaakten wordt gedoceerd. Ik weet niet of er elders hogescholen en universiteiten zijn waar dit ook van de grond komt.
De Zeeuwse afgevaardigden op de Dordtse Synode (1618-1619) drongen daar destijds reeds op aan. Het grote werk van Voetius ”De praktijk der godzaligheid” gaat er eigenlijk helemaal over. Hoe krijgt dit vak in Kampen concreet gestalte? „In de praktische beoefening van dit vak staan de volgende concrete activiteiten centraal: de omgang met ”spirituele teksten”, de ontmoeting met mensen in de spirituele dimensie van hun levensverhaal (…) en de daadwerkelijke inoefening en reflectie op de eigen spiritualiteit” (blz. 106).
Los even van de gekozen terminologie gaat het dus om bestudering en beoefening van de praktijk der godzaligheid. In de kilheid en koudheid van onze geseculariseerde tijd lijkt mij dit, ook voor aanstaande dienaren van het Woord, een uitermate belangrijk vak.
Doordenking
Een bijdrage die mij opviel was ”Missiologie en Oecumenica”. De auteur, C. J. Haak, gaat diepgaand en uitvoerig in op zending en evangelisatie. Tegenover dialoog en heilsuniversalisme stelt hij klip en klaar dat de toegang tot het Koninkrijk Gods „bepaald wordt door de inlijving in Christus.” Bekering en geloof in Christus zijn noodzakelijk om te delen in het eeuwige heil. De zending heeft de zware verantwoordelijkheid om mensen „met de boodschap van eeuwig wel of wee” (blz. 113) bekend te maken.
Binnen dit voluit gereformeerde kader doet Haak een aantal heel belangrijke signaleringen. Over de verhouding zending en evangelisatie merkt hij onder meer op: „De onevenwichtige en vaak romantisch gekleurde aandacht voor de zending heeft enerzijds de zendingskerkenraden overvraagd, deskundige begeleiding van de uitgezondenen en de ontwikkeling van missionair-strategisch denken getorpedeerd en anderzijds de evangelisatietaak gebagatelliseerd” (blz. 112).
Kort en goed: ver weg trekt kennelijk meer dan de buurman om de hoek. Daar legt Haak mijns inziens terecht de vinger bij. Laten we oppassen voor goedbedoelde, maar verkeerde romantiek. De evangelisatie is daarvan het slachtoffer.
Een andere belangrijke signalering van Haak is de volgende. Europa is goeddeels geseculariseerd. Daarom is er „reden te over om te spreken van integratie van zending en evangelisatie, met de nodige aandacht voor het verschil in setting” (blz. 116).
Overigens is nergens in dit boek een gedeelte opgenomen over de kerk en Israël. Ik hoop dat het in het onderwijs in Kampen anders ligt. Het is wel een wat pijnlijke omissie.
Aarzeling
Dit boek biedt nog veel meer. Op verschillende plaatsen heb ik in de kantlijn uitroeptekens geplaatst. Het reikt veel belangrijk materiaal aan. Ook de bijdragen over bijvoorbeeld de oude talen, apologetiek en systematische theologie zijn zonder meer belangrijk.
Toch wil ik ook een meer kritische opmerking maken. In de inleiding en het voorwoord gaat A. L. Th. de Bruijne in op methodologische vragen. Hij merkt op dat „de gevoeligheid voor zogenoemde hermeneutische vragen in vrijwel alle vakken sterk is toegenomen.” In de inleiding schrijft hij dat de gereformeerde theologie voor het front van de moderne wetenschap „zichzelf moet bewijzen in wat zij feitelijk doet” (blz. 23). En verder wordt in dat kader opgemerkt dat de gereformeerde theologie „meer oog moet ontwikkelen voor het relatieve karakter van veel van haar uitspraken” (blz. 24).
Hier rijst bij mij een aarzeling. Moet ik de twee naturen van Christus, de triniteit, de schepping uit niet, de dubbele predestinatie et cetera in dit kader zien? Wat is de plaats en het gezag van Gods Woord? Dit klemt nog meer als ook wordt opgemerkt dat op het niveau van de medegelovigen de relativering niet past (blz. 24). Ontstaat er op die manier niet een soort ’dubbele boekhouding’? Wanneer we in de gemeente en op de preekstoel iets anders beweren dan in het wetenschappelijke circuit?
Als ik de inleiding lees, rijzen er vragen. Vanzelf is deze bespreking niet de plaats om daar uitvoerig op in te gaan. Het is echter wel iets dat tot nadenken stemt. We zien uit naar meer verheldering op dit aangelegen punt.