Marionetten en marionettenspelers
Titel:
”Over de Muur. De DDR, de Nederlandse kerken en de vredesbeweging”
Auteur: Beatrice de Graaf
Uitgeverij: Boom, Amsterdam, 2004
ISBN 90 8506 024 9, 416 blz.
Pagina’s: € 29,50; ”Van het socialisme, de dingen die voorbijgaan. Een geschiedenis van de DDR”, door Willem Melching; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2004; ISBN 90 351 2675 0, 336
Prijs: € 17,95.
Over het proefschrift ”Over de Muur. De DDR, de Nederlandse kerken en de vredesbeweging” van de Utrechtse historica Beatrice de Graaf is de afgelopen weken in de Nederlandse media nogal wat gezegd en geschreven. De aandacht ging steevast uit naar de ruzie tussen twee functionarissen van het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV), Jan van Putten en Mient Jan Faber. Zelfs het liberale NRC Handelsblad is blijkbaar belust op ruzie bij de christelijke buren.
Deze eenzijdige nieuwsgierigheid vertroebelde het zicht op de wezenlijke lijnen die Beatrice de Graaf in haar ontleding van de relaties tussen de kerken in Nederland en hun medechristenen in de Duitse Democratische Republiek (DDR) aan de oppervlakte brengt.
Met grote zorgvuldigheid heeft De Graaf de geschiedenis van de contacten tussen christenen hier in Nederland en daar aan gene zijde van het IJzeren Gordijn beschreven. Zij begint in 1945, spreekt zeer waarderend over het werk van de onvermoeibare strijdster voor recht en democratie Hebe Kohlbrugge, en eindigt met een verrassende beschouwing over ”Vergangenheitsbewätigung in Nederland” na de Duitse eenwording in 1990. Durfden de betrokkenen kritisch te zijn over hun eigen rol in de jaren dat de DDR bestond? Sommigen wel en anderen (zoals de predikant Dick Boer en zijn politieke mentrix Bé Ruys van het beroemde/beruchte Hendrik Kraemerhuis in West-Berlijn) niet.
De hamvraag van dit proefschrift geldt het effect van de pogingen tot contact en saamhorigheid tussen christenen in de DDR en in Nederland voor het politieke klimaat in de DDR, in het Oostblok en in geheel Europa. Om die vraag te beantwoorden wil De Graaf erachter komen wie bij deze contacten de marionetten en wie de marionettenspelers waren. Uit haar onderzoek blijkt dat sommige marionetten niet door hadden dat zij marionetten waren. De belangrijkste informatie voor haar analyses haalde Beatrice de Graaf uit de archieven van de Oost-Duitse veiligheidsdienst, de Staatssicherheit. Het moet vele maanden noeste arbeid hebben gekost om de verslagen van de Stasi-spionnen over Mient Jan Faber, Hebe Kohlbrugge, H. Berkhof, A. Kruyswijck en Machiel von Meijenfeldt te ontcijferen.
Informanten
Kort samengevat komen De Graafs bevindingen erop neer dat er vrijwel geen enkele activiteit binnen de Oost-Duits-Nederlandse dialoog was die aan het alziend oog van de Stasi kon worden onttrokken. Mensen zoals generaal b.d. M. von Meijenfeldt, voorzitter van de Raad van Kerken H. Berkhof, de gereformeerde domina Gonda Rijksen en de dominicaan Karl Derksen hebben zich op meer dan naïeve manier laten lijmen door de machthebbers in de DDR. Von Meijenfeldt, een van de voormannen van de zogenaamde Evangelische Volkspartij, heeft duidelijk de rol van informant van de Staatssicherheit gespeeld en daar werd hij in Oost-Berlijn in natura voor beloond.
Sommige Nederlanders waren naïef en dom. Anderen, vooral predikanten van gereformeerden huize zoals Rinse Reeling Brouwer, waren recalcitrant. Gereformeerde studenten uit Kampen, zo leerde mij destijds een ontmoeting met hen, stegen in hun eigen aanzien door kranig en fier door Oost-Berlijn te lopen en gevaarlijke banden met dissidenten aan te knopen.
Maar daarmee is nog geen antwoord gegeven op de vraag naar de effecten van de Nederlandse bemoeienissen. Beatrice de Graaf toont aan dat er zich in de loop van de jaren zeventig van de vorige eeuw twee wegen binnen de Oost-Duits-Nederlandse contacten aftekenden. De ene weg was die van het contact met de officiële kerkelijke instanties in de DDR en via die instanties met de plaatselijke kerkelijke gemeenten. De grootste zorg van deze gesprekspartners was het stationeren van Pershing-raketten in Nederland. Dat was de weg van de Nederlandse Raad van Kerken.
Kiem van het conflict
De andere weg was die van de gezamenlijke strijd van christenen hier en daar tegen het stationeren van atoomraketten in de DDR en Nederland en van een gezamenlijk streven naar een democratisch Europa. Deze weg liep via de dissidenten en de vredesactivisten in de DDR. Hun Nederlandse voorman was Mient Jan Faber. Hier ligt de kiem van het conflict tussen Van Putten en Faber, die, hoewel beiden IKV’ers, anders dachten over de aard van de contacten met de DDR. Het lijdt geen twijfel dat vooral de acties van Mient Jan Faber zowel in de DDR als in Polen en Hongarije duurzame gevolgen hebben gehad en mede tot grote politieke omwentelingen hebben geleid.
De dissertatie van Beatrice de Graaf was voor mij spannende lectuur. Dat kwam door het onderwerp en niet door haar stijl van schrijven. Ze schrijft terecht onderkoeld, maar ook een dergelijke onderkoelde stijl kan heel venijnig zijn, zoals de beschrijving van de capriolen van de heer Von Meijenfeldt en zijn bezorgdheid om de eigen integriteit bewijst. De Graafs boek is voortreffelijk gedocumenteerd. Wie behalve het hoofdonderwerp het typische jargon van de DDR wil leren kennen, vindt fraaie staaltjes daarvan. En wat dat gemiste interview met Jan van Putten betreft, daar zou ik geen energie in steken. Dan liever een lang gesprek met minister Manfred Stolpe aangevraagd.
Roemloos ten onder
Een tweede boek over de DDR is van de hand van Willem Melching, historicus aan de Universiteit van Amsterdam. Vijftien jaar geleden verdween de DDR van de landkaart. Jongeren van zestien, zeventien jaar oud in Potsdam, Chemnitz en Guben kunnen zich van het land van hun geboorte, het land waarin hun ouders opgroeiden, niets meer herinneren. Zijn er nog wel overblijfsels van de staat die van 1949 tot 1989/1990 bestond?
Behalve de troosteloze flatgebouwen, de verwaarloosde huizen die op restauratie wachten en enkele producten zoals ”Röstfein Kaffee”, ”Spreewaldgurken” en het kwieke ”Ampelmännchen” op het verkeerslicht voor voetgangers, is vrijwel alles verdwenen. In het bijzonder denk ik aan de politieke en maatschappelijke organisaties die het bouwwerk van de DDR in evenwicht hielden. Afgezien van de ”Partei des Demokratischen Sozialismus” als indirecte erfgenaam van de ”Sozialistische Einheitspartei Deutschlands” ken ik nauwelijks meer dan de ”Volkssolidarität”, die vooral sociaal werk onder bejaarde voormalige DDR-burgers verricht. De DDR is roemloos ten onder gegaan. Daar verandert de thans heersende ”Ostalgie”, het terugverlangen naar een ideaal dat in de gefantaseerde vorm nooit bestond, niets aan.
Toch is de DDR in de geschiedenis van Europa na 1945 een factor van grote betekenis geweest. Wie de geschiedenis van Nederland na de Tweede Wereldoorlog beschrijft en in het bijzonder de Duits-Nederlandse relaties, ontkomt niet aan een nauwkeurige ontleding van de betekenis die dat exotische land DDR voor de Nederlanders bezat.
Inkepingen
Voor Nederlanders als de schrijver van deze regels die de DDR regelmatig bezochten en aan hun bezoeken hartelijke vriendschappen met Oost-Duitsers overhielden, is het niet te bevatten dat namen als Otto Grotewohl, Walther Ulbricht, Erich Honecker en Willy Stoph bij velen in Nederland geen enkel beeld meer oproepen. Om de thans ontstane lacune in historische kennis op te vullen, schreef de Amsterdamse historicus Willem Melching zijn boek ”Van het socialisme, de dingen die voorbijgaan. Een geschiedenis van de DDR”. De hoofdstukken van dit boek zijn gebaseerd op inkepingen in de geschiedenis van de DDR, markante punten van verandering die ook andere studies over de DDR tot uitgangspunt hebben.
Zo’n markeringspunt is uiteraard de bouw van de Berlijnse Muur op 13 augustus 1961. Na de 13e augustus voelde de regering van de DDR zich veiliger binnen scherp getrokken grenzen en ook de inwoners van de DDR kwamen (al dan niet gedwongen) tot een duidelijker vereenzelviging met de staat waarin zij leefden. Vanaf 1971 beleefde de DDR een aantal jaren van economische bloei. In de loop van de jaren tachtig begon de gedachte van de hereniging van beide Duitslanden in het bewustzijn van de DDR-burgers een rol te spelen. Met veel kennis van zaken beschrijft Melching de dynamiek van de Oost-Duitse geschiedenis in het spanningsveld tussen West- en Oost-Europa.
DDR-Duits
Het is een nuttig boek. Dat neemt niet weg dat ik ook een paar punten van kritiek heb. Melching stelt in zijn inleiding dat het Oost-Duitse regime slechts weinig legitimiteit bij de bevolking had. Ik betwijfel of dat voor de gehele periode gold waarin de DDR bestond. Er was tijdens de jaren zeventig in de DDR een vorm van trots op de eigen prestaties gegroeid die zich in afstand nemen ten opzichte van de Bondsrepubliek uitte. Er dreigde zich zelfs een DDR-variant van het Duits te ontwikkelen.
Verder zijn de gedeelten over de cultuur van de DDR veel te mager. Van dit aspect van de Oost-Duitse samenleving heeft Melching geen kaas gegeten. Melching haalt enkele literaire werken aan en schenkt een ereplaats aan Wolf Biermann, maar er was veel meer dan Biermann en er was veel meer dan de literatuur. Waarom niets over de tachtig orkesten in de DDR en nauwelijks iets over de zorg voor de erfenis van de Duitse klassieken Goethe en Schiller. Ik betwijfel of Melching de romans van Christa Wolf en Hermann Kant echt heeft gelezen. Echter, als geschiedkundige op politiek en sociaal gebied in engere zin heeft Melching goed werk verricht. Al is het jammer dat hij de zorg in de DDR voor het gezin als ”kleinburgerlijk” betitelt.