„Swygt, mannen, hoort een maegt”
Titel:
”De eerste studente. Anna Maria van Schurman (1636)”
Auteur: Pieta van Beek
Uitgeverij: Matrijs, Utrecht, 2004
ISBN 90 5345 261 3
Pagina’s: 273
Prijs: € 19,95. Niet Aletta Jacobs, maar Anna Maria van Schurman verdient de titel Nederlands eerste studente, vindt Pieta van Beek. Ze schreef een fraaie monografie over de „geleerdste juffer harer eeuw” die als enige vrouw colleges liep aan de Utrechtse universiteit. We schrijven 1636.
De vrouw is een fout van de natuur, een soort incomplete man, per toeval ontstaan. Nu kun je erom lachen, maar Aristoteles meende wat hij schreef. Zijn opvatting over het wezen van de vrouw werd in de zeventiende eeuw vrij algemeen aangehangen. Voetius schreef uitvoerig over vrouwen. Hij weerlegt de opvattingen van Aristoteles en zijn navolgers met behulp van de Bijbel, gezaghebbende kerkelijke auteurs en het verstand. Hoewel Voetius volgens auteur Pieta van Beek „geen voorvechter van vrouwenrechten” genoemd kan worden -hij handhaaft de mannelijke dominantie in kerk en politiek- meent de Utrechtse professor toch dat vrouwen mogen studeren. Onder voorwaarden: mits God hen de vrije tijd, het verstand en het lichamelijke temperament geeft, en mits ze celibatair leven. Aan die criteria voldoet Anna Maria van Schurman ruimschoots.
Al lezend in de monografie van Van Beek, wrijf je je ogen uit. Wat een bizar, wonderlijk mens, wat een overcomplete vrouw is deze Anna! Als driejarig meisje leest ze de Bijbel en kent ze de catechismus bijna van buiten. Als elfjarige corrigeert ze haar broertjes die Latijn leren. Ze speelt klavecimbel en luit, ze zingt, knipt, tekent, borduurt, schrijft gedichten en verhandelingen in allerlei talen en correspondeert met talloze mannelijke en vrouwelijke geleerden in Europa. Ze verricht baanbrekend werk, bijvoorbeeld door een Ethiopische grammatica te ontwerpen. Ze schrijft de Koran over om Arabisch te leren. Deze juffer is alwetend, verzucht een Deense geleerde.
Geen wonder dat Van Schurman de rechten van de vrouw op studie bepleit. Waarom zouden alleen een naald en draad goed genoeg voor haar zijn? In een aparte loge mag de Utrechtse Zon openbare colleges bijwonen, de mannenbroeders bezielend door „hare verborgene tegenwoordigheid.”
Franse fanaticus
Maar dan. Is er een wolk voor haar verstand geschoven? Wat gaat ze nu doen? Alom verbazing, verwondering, afkeer ook: „Ze is een zekere Franse fanaticus met de naam De Labadie achterna gegaan”.
Voor die opzienbarende stap zijn in de loop der jaren uiteenlopende verklaringen gezocht. Van Beek ziet in de overgang naar De Labadie en de zijnen een hang naar geestelijk martelaarschap waarvan ascese en celibaat belangrijke onderdelen uitmaken. „Het verjaagd worden van stad naar stad, de laster, de tegenwerking, het verlies van vrienden, de stroom van anti-labadistische geschriften zou haar dichter bij een martelaarskroon brengen.”
Als warm voorstander van vrouwenrechten omarmt Van Beek Van Schurmans pleidooien voor vrouwelijke wetenschap: „Ook nu nog zijn er in het verlichte Nederland en daarbuiten vrouwen en jonge meisjes die verhinderd worden om hun talenten te gebruiken. Zij moeten nog altijd het recht bevechten om als vrouw te mogen studeren of ze moeten genoegen nemen met een inferieure plek onder het academische voetvolk. Zo kan Van Schurman dienen als lichtend voorbeeld, totdat die Sol iustitiae net zo rechtvaardig zal schijnen voor vrouwen als voor mannen.”
Of Van Schurman inderdaad als een soort protofeministe kan gelden, hangt af van hoe je haar overgang naar de labadisten waardeert, en haar dán geldende visie op geleerdheid van vrouwen. Hoewel Van Schurman niet breekt met alle wetenschap, schaamt ze zichzelf na haar overgang tot De Labadie wel voor haar vroegere dorst naar kennis en haar boek over de ”Studie van een Christelijke Vrouwspersoon”, omdat ze niet eerst het ”ene nodige” had gezocht. Bijbelteksten nemen de plaats in van de klassieken, geleerde plichtplegingen als „aller beroemdste man” wijken voor „geliefde broeder of zuster in de Heer.”
Uitzonderlijk
”De eerste studente” is opgebouwd als een drieluik. Een zijpaneel gaat over de jaren voordat Van Schurman student werd in Utrecht. Een breed middenpaneel portretteert haar als student, geleerde en spin in het web van de Utrechtse, Nederlandse en Europese geleerdenwereld. Tot slot behandelt een zijpaneel haar opzienbarende vertrek uit de domstad. Van Beek zet vrouwen in elk hoofdstuk apart, zodat de lezer zicht krijgt op de vrouwennetwerken waarbinnen Van Schurman opereerde.
”De eerste studente” is een gerijpt boek, vrucht van jarenlang speuren in Europese bibliotheken en archieven. De auteur heeft veel nieuw materiaal verwerkt, waardoor ze bestaande beelden kan corrigeren. De vele nieuwe portretten, gekalligrafeerde polyglotte bladen, titelpagina’s, stadsgezichten vergezellen de leestocht. Lof voor deze sublieme uitgave.
De vraag die tijdens het lezen boven komt drijven, is precies die Van Beek op de laatste bladzijde stelt. Waarom duurt het maar liefst 236 jaar voordat een volgende vrouw, Aletta Jacobs, in 1872 doordringt tot het traditionele mannenbolwerk? Als Voetius er geen problemen mee heeft dat vrouwen, onder bepaalde condities, toegelaten worden, waarom blijft het dan bij deze ene dame, en volgen niet spoedig andere?
Volgens Van Beek vormt deze vraag een nieuw hoofdstuk, maar ze speelt dunkt me wel mee in de bepaling van Van Schurman als ”eerste studente”. Ze is niet de eerste van een rij. Het maakt eens temeer duidelijk hoe uitzonderlijk het formaat van Van Schurman was. Tijdgenoot raadsheer Boy uit Dordrecht zei het al: „Swygt, mannen, hoort een maegt.”