Omzien naar elkaar, uitzien naar vijf nota’s over ontwikkelingssamenwerking
Nederland moet doorgaan met die ontwikkelingshulp waarin het zijn sporen verdiend heeft. Maar het aanbod moet wel concreet zijn en ingaan op de vraag van arme landen.
Belangstellend zagen ontwikkelingsorganisaties uit naar de nieuwe strategie voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking van minister Schreinemacher. Op 24 juni verscheen de nota ”Doen waar Nederland goed in is”. Hierin schetst de minister haar plannen voor de aanstaande beleidsperiode. Nederland intensiveert de komende jaren zijn steun voor arme landen om de grondoorzaken van onder andere armoede, klimaatverandering, honger en conflicten aan te pakken en de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) te bereiken.
Het is zonder meer positief dat er sprake is van continuïteit en consistentie in het ontwikkelingsbeleid. Hiermee wordt gehoor gegeven aan een nadrukkelijke wens van maatschappelijke organisaties. Het bereiken van systeemverandering is een kwestie van lange adem. Thematische continuïteit is een eerste voorwaarde voor duurzame ontwikkeling. Wat betreft de passages over ontwikkelingssamenwerking is de minister niet gevallen voor de verleiding om haar eigen vingerafdrukken al te prominent op het beleid te willen krijgen. Dat stemt tevreden. Partnerorganisaties elders in de wereld hebben tenslotte niets aan zwalkend beleid. Zij zeggen vasthoudendheid en thematische continuïteit te waarderen. Die brengen rust, stabiliteit en voorspelbaarheid in de veelal complexe situaties waarin partners werken. Ook komen ze de realisatie van duurzame ontwikkelingsdoelen ten goede .
Maatschappelijk middenveld
In de voorbije periode zijn diverse langdurige programma’s opgestart. Bijvoorbeeld binnen de strategische partnerschappen Power of Voices, onder andere op het gebied van klimaatweerbaarheid voor de allerarmsten en bevordering van voedselzekerheid. Het is goed dat deze thema’s in de beleidsnota expliciet worden benoemd en dat Nederland hierin investeert – juist ook met het oog op de grote problemen in de voedselvoorziening als gevolg van geopolitieke conflicten en klimaatverandering.
In dit alles is nauwe samenwerking met lokale maatschappelijke organisaties essentieel. Zij zitten veelal in de haarvaten van de samenleving en weten in specifieke situaties wat nodig is. Het is daarom bemoedigend dat de minister in de nota haar waardering uitspreekt voor de rol en positie van het maatschappelijk middenveld en daarbij oog heeft voor lokalisering (de lokale behoefte voorop). Ook religieuze instanties worden in dit kader expliciet benoemd.
Klimaatgelden worden echter nog te gemakkelijk uitsluitend via multilaterale (internationale) kanalen besteed. Zo spreekt het kabinet de ambitie uit om de inzet op bosbehoud de komende jaren te verdubbelen. Nederland draagt daarom extra bij aan „multilaterale ontwikkelingsbanken en klimaatfondsen”. Het is echter zeer de vraag of middelen via deze route het meest effectief besteed worden. Landerijen die door inheemse bevolkingen beheerd worden, zijn in de regel productiever, duurzamer en weerbaarder. Maatschappelijke instanties zijn vaak het beste toegerust om hen daarbij te ondersteunen. Enkele Nederlandse niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) hebben een goede reputatie rond het bevorderen van natuurherstel en natuurbeheer. Daarbij wordt, samen met lokale partners, niet alleen ecologische winst geboekt, maar verwerven gemeenschappen ook daadwerkelijk een sterkere positie in waardeketens (ketens van activiteiten die een bedrijf doorloopt om iets te produceren).
Door instanties met elkaar te verbinden, kun je aan klimaat- ambities een lokaal verdienmodel koppelen. Voordeel daarvan is dat het eigenaarschap lokaal blijft. Zo wordt de duurzaamheid van investeringen beter gewaarborgd. Grote geldsommen wegzetten bij multilaterale kanalen is praktisch, maar vaak niet de beste oplossing.
Snijvlak hulp en handel
Hulp en handel combineren betekent balanceren tussen de Nederlandse belangen en onze internationale verantwoordelijkheden. Samenwerking organiseren tussen bedrijfsleven en ngo’s kan veel opleveren, maar veel doelstellingen in de nota zijn abstract geformuleerd en vragen om nadere uitwerking. Geld mobiliseren vanuit het bedrijfsleven en particuliere fondsen is een mooi doel als dit meer slagkracht geeft, maar het hoofdcriterium moet zijn dat investeringen ten goede komen aan kwetsbare groepen. Dat Nederlandse bedrijven daarbij een graantje meepikken, is hooguit als positief neveneffect te beschouwen.
Boven het regeerakkoord staat: ”Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst”. Deze opdracht van het kabinet aan zichzelf moet voorrang krijgen boven het credo ”Doen waar Nederland goed in is” (titel beleidsnota). Vanzelf moet Nederland doorgaan met waar het toegevoegde waarde heeft, maar ”zuidelijk leiderschap” moet daarbij centraal staan: waar partners in ontwikkelingslanden om vragen, is leidend; ons aanbod zou daarop afgestemd moeten zijn.
Nu de minister haar beleidsnota uitgebracht heeft, is het uitkijken naar maar liefst vijf nog komende nota’s: een Afrikastrategie, een internationale klimaatstrategie, een internationale gezondheidsstrategie, een grondstoffenstrategie en een multilateralisme- en mensenrechtennota. Terwijl in de beleidsnota een abstracte visie ligt, moeten in deze vijf nota’s concrete keuzes gemaakt worden. Die zullen bepalen of de uitgesproken ambities waargemaakt kunnen worden. Want uiteindelijk geldt: ”The proof of the pudding is in the eating !”
De auteurs zijn respectievelijk coördinator beleidsbeïnvloeding bij Prisma en politiek adviseur bij Woord en Daad.