DNB biedt excuses aan voor historische rol bij slavernij
De Nederlandsche Bank (DNB) biedt excuses aan voor de betrokkenheid (van bestuurders) bij het slavernijverleden in de negentiende eeuw. President Klaas Knot zei dat bij de nationale herdenking van de afschaffing van de slavernij in Amsterdam. Eerder dit jaar brachten historici onderzoeksresultaten naar buiten waaruit bleek dat DNB op verschillende manieren betrokken was bij slavernij.
Knot bood zijn excuses aan aan alle nazaten van slaafgemaakten. „Excuses aan alle mensen die door de persoonlijke keuzes van mijn voorgangers herleid werden tot hun huidskleur. De voorbije maanden hoorde ik veel persoonlijke verhalen, verhalen over leed, maar ook over verzet en strijd. Wat ik leerde, wat ik hoorde, deed mij pijn. Het bracht het leed van toen en nu heel dichtbij”, aldus Knot. „De gesprekken die ik had, maakten duidelijk dat het leed van lang geleden nog lang niet geleden is. Dat die strijd nog lang niet gestreden is.”
DNB gaat overigens niet over tot financiële compensatie voor geleden schade uit het verleden. Een besluit over compensatie is niet aan ons, maar aan de overheid, zo klinkt het. DNB tuigt wel een fonds op voor projecten die de doorwerking van het slavernijverleden helpen verminderen. Daarin zit een bedrag van 5 miljoen euro voor de komende tien jaar. Ook gaat nog eens 5 miljoen euro naar eenmalige projecten met een educatief karakter zoals het Nationaal Slavernijmuseum. Ook wil DNB de eigen organisaties diverser en inclusiever maken. Dat geldt ook voor de kunstcollectie die de centrale bank in bezit heeft. DNB spreekt daarbij van een „blijvende opdracht”.
Onderzoekers van de Universiteit Leiden concludeerden in februari onder andere dat het startkapitaal van DNB, opgericht in 1814, deels afkomstig was van ondernemers met directe belangen in de plantageslavernij. Sommige bestuurders van de centrale bank waren zelf betrokken bij het aansturen van plantages waar tot slaaf gemaakte mensen werkten.
Een aantal van de bestuurders bemoeide zich ook actief met wetgeving voor de afschaffing van de slavernij, waarbij zij de belangen van slaveneigenaren behartigden. Toen slavernij in 1863 in Suriname en het Caribisch deel van het Koninkrijk werd afgeschaft, kregen drie toenmalige DNB-bestuurders een financiële compensatie voor de schade die zij daardoor zouden lijden.
Ook bij de eigen bedrijfsvoering was DNB in de negentiende eeuw betrokken bij slavernij. Zo kreeg de instelling goederen die met behulp van slavenarbeid werden gemaakt als onderpand voor leningen en faciliteerde DNB de compensatiebetalingen aan slaveneigenaren.
Knot zei in februari al dat de conclusies „stevig waren binnengekomen”. Toch ging DNB niet direct over tot het maken van excuses, omdat de instelling eerst gesprekken wilde voeren met de eigen medewerkers en maatschappelijke organisaties. Volgens DNB zijn door de slavernij achterstanden gecreëerd „die moeilijk zijn in te halen”.