Opinie

Al eerder vragen over vredesbeweging

Het beeld dat vredesbeweging IKV uit een stelletje naïeve mensen bestaat, zoals dr. B. Jansen-de Graaf in haar proefschrift ”Over de muur, De DDR, de Nederlandse kerken en de vredesbeweging” beweert, klopt niet. Drs. J. A. E. Vermaat vindt dat de historica haar onderzoek beter had moeten doen. Al in de jaren tachtig zijn in de Kamer kritische vragen gesteld over de banden van het IKV met het Oostblok.

21 December 2004 12:07Gewijzigd op 14 November 2020 02:01

Op 18 september 1981 stelde prof. dr. F. A. M. Alting von Geusau in een toespraak voor de Atlantische Commissie enkele kritische vragen aan het adres van het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV). Hij sprak over „duidelijke aanwijzingen voor Sovjetpropaganda en zelfs subversieve activiteiten en deelname aan campagnes in Nederland.” Hij doelde in dit verband met name op de door Moskou gesteunde beweging Stop de Neutronenbom, die destijds nauw met het IKV samenwerkte.

Daags na zijn toespraak vielen de media over de Tilburgse hoogleraar heen. Hij zou beweerd hebben „dat het IKV geld uit Moskou kreeg”, maar wie de hele toespraak nog eens goed doorleest, zal ontdekken dat het daar helemaal niet over ging. Het ging over „vreemde allianties.” Want een club als Stop de Neutronenbom had voortdurend contact met officiële vertegenwoordigers van het toenmalige Oostblok.

Stop de Neutronenbom kreeg wel geld uit Moskou en Oost-Berlijn, bevestigt nu ook Frits Hoekstra -oud-medewerker van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, nu AIVD- in zijn boek ”In dienst van de BVD”. In 1981 had de BVD in het rapport ”Een verhulde factor in de kernwapendiscussie” al aangegeven dat Moskou en de Communistische Partij van Nederland (CPN) via het samenwerkingsverband Stop de Neutronenbom en diverse mantelorganisaties invloed probeerden uit te oefenen op de vredesdiscussie in Nederland. Er werd gewezen op „een natuurlijke osmose tussen ”Stop de N-bom”-werkgroepen en IKV-kernen.” Mient Jan Faber werd geciteerd, die eind 1979 stelde dat IKV en Stop de Neutronenbom „elkaar mooi aanvullen en versterken.” Nog in november 1981 werkten IKV en Stop de Neutronenbom nauw samen bij de grote vredesdemonstratie in Amsterdam.

Van Thijn
Deze ontwikkelingen zag ik eind jaren zeventig en begin jaren tachtig ook. Na de toespraak van Alting von Geusau stelde Tweede-Kamerlid Wagenaar, een goede vriend van mij, mondelinge vragen aan minister Ed van Thijn van Binnenlandse Zaken. Nergens werd gevraagd of het IKV door Moskou of Oost-Berlijn werd betaald; wel werd gevraagd naar de samenwerking met clubs die goede banden met Moskou of Oost-Berlijn hadden en naar de wijze waarop communistische mantelorganisaties probeerden invloed uit te oefenen op de vredesdiscussie in Nederland. Wat de IKV-financiën betreft werd aan minister Van Thijn de volgende vraag gesteld: „Is het aannemelijk dat het IKV met een begroting van 500.000 gulden al zijn activiteiten kan bekostigen zonder samen te werken met het Ikvos (Interkerkelijk Vormingswerk Ontwikkelingssamenwerking, red.) of gebruik te maken van gemeenschapsgeld dat het Ikvos ontvangt?”

Die vraag had uitsluitend betrekking op de financiële relatie tussen het IKV en het Ikvos. Frits Bolkestein had dat al eerder aan de orde gesteld en deze kwestie had niets met ”geld uit Moskou” te maken.

Van Thijn deed de vragen een beetje lacherig af. Er was „geen schijn van bewijs voor de vele beweringen die de ronde doen”, zei hij. „De campagne kan vanaf heden worden gestaakt.”

Maar dit klopte absoluut niet met de rapporten die Van Thijns eigen BVD hierover had opgesteld. Sterker nog: het toenmalige hoofd van de BVD, mr. Pieter de Haan, was woedend op zijn minister, omdat deze in de Kamer een heel andere tekst voorlas dan hij hem had gegeven.

Luchtig
Er was een taboe doorbroken en Van Thijn was daar in hoge mate ontstemd over. Het taboe namelijk dat het communistische Oostblok probeerde invloed uit te oefenen op de vredesdiscussie hier. Von Geusau kreeg het verwijt van borreltafelpraat naar zijn hoofd geslingerd en Wagenaar en ik kregen te horen dat we ”rechts” en ”conservatief” waren en meededen aan een „lastercampagne tegen de vredesbeweging.”

Omdat Wagenaar en ik niet tevreden waren over het luchtige antwoord van Van Thijn, wilden we de zaak opnieuw aan de orde stellen. In december 1982 interpelleerden de kamerleden Wagenaar en Voorhoeve de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken, mr. J. Rietkerk. De minister wilde het niet over het IKV hebben, maar constateerde wel dat er vreemde dingen gebeurden. Zo waren er bepaalde personen die „herhaalde malen voor en na grotere vredesmanifestaties besprekingen hebben gevoerd met belangrijke partijfunctionarissen uit de Sovjet-Unie en andere Oost-Europese landen.”

Het ging, volgens de minister, om „een regelmatig overleg over de ontwikkelingen van de vredesbeweging, voorzover men daarop althans greep had.” Die besprekingen hadden een heimelijk karakter.

Toen wij het proefschrift van Beatrice Jansen-de Graaf, ”Over de muur. De DDR, de Nederlandse kerken en de vredesbeweging”, lazen, dachten we: We hebben toen volstrekt gelijk gehad met de mondelinge vragen en de interpellatie. Ik had al in het begin van de jaren tachtig in het militaire vakblad Ons Leger in een artikel over Von Meijenfeldt en diens beweging Generaals voor de Vrede op de dubieuze rol van Gerhard Kade gewezen. In juni 1982 schreef ik over Von Meijenfeldts dubieuze contacten in Oost-Europa in deze krant een artikel. In 2001 bevestigde Werner Grossmann, oud-spionagechef van de DDR, in een interview met mij dat Kade voor zijn dienst gewerkt had.

Fouten
Niettemin worden Alting von Geusau, Voorhoeve en ik in het proefschrift van Beatrice de Graaf neergesabeld als „strijdlustige” conservatieve (= rechtse) tegenstanders van het IKV. In het tv-programma NOVA suggereerde zij zelfs dat „heel conservatief Nederland” destijds dacht dat het IKV door Moskou of Oost-Berlijn werd betaald, iets wat Von Geusau, Wagenaar, Voorhoeve en ik in elk geval nimmer hebben beweerd.

In het proefschrift staan dan ook enkele ernstige fouten. Zo schrijft de auteur: „In april 1981 dienden Ad Wagenaar (RPF) en Joris Voorhoeve (VVD) kamervragen in waarbij de minister van Binnenlandse Zaken Van Thijn verzocht werd openheid te geven over de rapportages van de BVD over het IKV” (blz. 165). De mondelinge vragen van kamerlid Wagenaar waren in september 1981, de interpellatie van Wagenaar en Voorhoeve was in december 1982. En de lezing van Alting von Geusau plaatst zij in februari 1980, terwijl het in september 1981 was. Iemand die promoveert moet de feiten wel goed op een rijtje hebben staan voordat er oordelen over personen worden geveld.

Onlangs werd bekend dat Beatrice de Graaf oud-IKV-voorzitter Jan van Putten voor haar proefschrift niet heeft geïnterviewd, en ze betuigde in deze krant daarover haar spijt. Maar zij heeft evenzeer nagelaten de oud-Tweede-Kamerleden Wagenaar en Voorhoeve en de heer Alting von Geusau te interviewen, die indertijd de hele kwestie van de beïnvloedingspogingen door het Oostblok politiek aan de orde hebben gesteld.

Partijdig
Ze trekt in haar proefschrift duidelijk partij voor al diegenen die het destijds onwenselijk vonden dat over deze kwesties überhaupt gesproken werd, en dat terwijl grote delen van het proefschrift een bevestiging zijn van wat Wagenaar, Voorhoeve en ik toen al vreesden: Oost-Europese functionarissen en inlichtingendiensten bemoeiden zich zelfs nog meer met vredesbewegingen dan wij voor mogelijk hielden. Wij wisten natuurlijk heel goed dat het overgrote deel van de deelnemers aan die bewegingen integer was - dat is in de Kamer ook herhaaldelijk gezegd. We wisten ook dat iemand als Mient Jan Faber (samen met anderen) zich door zijn contacten met dissidenten de woede van de communistische machthebbers op de hals had gehaald. Het ging om de feiten, en die feiten worden in datzelfde proefschrift volledig bevestigd.

Ik meen bovendien dat het IKV mede door de aangezwengelde discussie hierover kritischer is gaan kijken naar de contacten in Oost-Europa en de toenmalige Sovjet-Unie. Het opkomen voor dissidenten en voor de mensenrechten verdient alle lof, maar ik meen ook dat het NAVO-dubbelbesluit, waar het IKV zo tegen te hoop liep, terecht is geweest. Omdat de NAVO voet bij stuk hield, bond de Sovjet-Unie uiteindelijk in. De invloed van de dissidenten was belangrijk, maar niet doorslaggevend.

Niet alle dissidenten waren overigens automatisch bondgenoten van het IKV. Er waren heel wat dissidenten die destijds voor een standvastige NAVO-lijn waren en tegen het nemen van eenzijdige stappen door lidstaten van de NAVO.

voetnoot (u17(De auteur adviseerde in 1981/1982 de Tweede-Kamerleden Wagenaar en Voorhoeve over de vredesbeweging IKV.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer