Jan Rap en co
Van Willibrord naar Jan Rap en co. Die tocht maakten we vorige week op een studiedag in Putten. De volkskerk stond in de schijnwerpers en lag onder het vergrootglas.
Ik dacht onderwijl aan mijn jeugdjaren in Brabant, waar rooms bloed tot in de kleinste haarvaten stroomde. Over volkskerk gesproken. Later verhuisden we naar Overijssel, waar de Hervormde Kerk nog zo’n beetje volkskerk was. Daar liepen we ook aan tegen verzuiling en versplintering. Gereformeerden bestonden er in tienvoud. Alles was christelijk of katholiek. Wie katholiek was, was kennelijk niet christelijk. Er was zelfs een protestantse en een katholieke konijnen- en geitenfokvereniging.
In Putten ging het over ”Gereformeerd in de volkskerk”.
Na Willibrord is er heel wat gebeurd. Vooral gescheurd. De kerkelijke verjaardagskalender telt veel memorabele dagen. Vooral na 1834. De strijd om zuiverheid verzandt in een repeterende breuk. Christus’ lichaam raakt zwaar verminkt. Ogen, oren, handen, voeten raken los van elkaar. Hoe valt dat te rijmen met Jezus’ klemmende woorden: „Dat zij, die door hun woord in Mij geloven zullen, allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn; opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt” (Joh. 17:20).
Waarom branden deze woorden zo weinig in ons geweten? Gedeelde kerken werpen struikelblokken op voor de wereld om te geloven. De ijver om de meest zuivere kerk kan een duivelse tactiek zijn om te ontsnappen aan de klem die Jezus’ woorden leggen. „Sommigen zijn liever dood gereformeerd dan levend hervormd”, zei ooit een gereformeerd predikant.
Kerkisme is niet minder gevaarlijk en kwalijk dan kerkelijke onverschilligheid. Er leefde in Putten iets van heimwee naar kerkelijke eenheid, maar er was ook pijn over de verminking van het lichaam van Christus.
Na de Tweede Wereldoorlog was er in de Nederlandse Hervormde Kerk een diep verlangen naar herkerstening van ons volk. In de nieuwe kerkorde van 1951 definieerde zij zichzelf als ”Christus belijdende volkskerk”. Er kwam weinig van terecht. De ontkerstening zette met vaart door. Kerken kwamen in de marge van de samenleving. We waren of zelfvoldaan of intensief met onszelf bezig. We verteerden tijd, kracht en energie in geesteloze processen. Maar zouden we ons vermaken over de ondeugden van Jan Rap en co? Een van de sprekers op het congres in Putten had een betere raad: „Buigen onder de nood van ons volk en de schuld van de kerken.” Speelt de duivel misschien een spel met ons…?