Bijbel verbiedt ”aanzien des persoons” onder christenen
De uitdrukking “geen aanzien des persoons” is van Bijbelse oorsprong. Gods gelijkheidsregel, zoals verwoord door Petrus, Jakobus en Paulus, is een heldere leidraad voor hoe christenen met elkaar en anderen moeten omgaan.
In Handelingen 10:34-35 lezen we: „Petrus nam het woord en zei: Nu dringt pas goed tot me door dat God iemand is zonder aanzien des persoons, maar dat ieder die godvrezend is en rechtvaardig handelt, ongeacht het volk waartoe men behoort, Hem welgevallig is” (eigen vertaling).
Gods beoordeling van mensen is anders dan het oordeel van een rechtbank. Hij kan rechtstreeks in het hart kijken en wordt niet verblind door uiterlijk of schijn. Dat is de grote ontdekking van Simon Petrus geweest: God kent geen aanzien des persoons.
Petrus was opgegroeid met het idee van een scherpe scheidslijn tussen Joden en niet-Joden. Israël, het uitverkoren volk van JHWH, is principieel anders dan de onreine niet-Joodse volken. Daarom wilden Joden bijvoorbeeld niet samen eten met niet-Joden. Maar dan komt er een signaal uit de hemel. In Joppe krijgt Petrus een visioen van een soort tafellaken dat op aarde wordt neergelaten, met reine en onreine dieren erin. Hem wordt opgedragen beide soorten te slachten en op te eten. Petrus protesteert hevig, maar de opdracht wordt herhaald: „Wat God rein heeft verklaard, mag jij niet als verwerpelijk beschouwen.”
Terwijl Petrus over dit visioen nadenkt, krijgt hij een uitnodiging van de centurio Cornelius. De Geest zegt dat hij zonder bezwaar kan meegaan. Wat blijkt? Een dag eerder kwam er in Caesarea een ander signaal uit de hemel. Een engel had Cornelius opgedragen Simon Petrus uit te nodigen.
Cornelius is geen bekeerling, want hij heeft zich niet laten besnijden, maar wel een sympathisant van het Joodse volk. Deze Romein vereert de God van Israël als de enige ware God. Hij voldoet precies aan de twee criteria die Israëls God volgens Psalm 15 hanteert: rechtvaardig handelen en Hem vrezen.
Door de ontmoeting met Cornelius dringt de enorme reikwijdte van die vertrouwde psalmwoorden tot Petrus door. Ieder die godvrezend en rechtvaardig is, ongeacht het volk waartoe men behoort, is welkom bij God. Vanuit de hemel komt een bevestiging van dit inzicht: de heilige Geest daalt neer op allen die samen met Cornelius naar Petrus’ verkondiging luisteren. Wanneer Petrus de Geest zo duidelijk aan het werk ziet, gaat hij overstag en geeft hij de opdracht om Cornelius en zijn huisgenoten te dopen.
Bij God zijn alle mensen evenveel waard. Huidskleur, afkomst, opleiding, status, gender: God maakt geen onderscheid. Er kan ook verschil zijn in geloofservaring. De een noemt zich al langer christen, de ander is nog aan het kennismaken met de kerk, maar beiden worden gelijk behandeld. Je mag zijn wie je bent, als je verwachtingsvol naar God toegaat. Wees welkom aan de tafel van Jezus Christus, ongeacht je verleden.
Verschil in gelijkheid?
„Mijn broeders en zusters, houd uw geloof in Jezus Christus, de Heer der heerlijkheid, vrij van aanzien des persoons.” „Als u echter met aanzien des persoons handelt, doet u zonde en wordt u door de wet ontmaskerd als overtreders” (Jakobus 2:1 en 9, eigen vertaling).
Voor de paus wordt overal de rode loper uitgerold, terwijl we vluchtelingen het liefst buiten de grens houden. Leiders van megakerken betreden het podium, maar zwervers mogen achteraan aansluiten. Theoretisch zijn alle kerkmensen gelijk, we leven immers van Gods genade. En toch… Zien we broeders en zusters die rijk zijn of hoog op de maatschappelijke ladder staan niet naar de ogen?
Daar ligt de zorg van Jakobus, de broer van Jezus. Hij gaf leiding aan de gemeente in Jeruzalem, bestaande uit Joden die Jezus erkennen als de Messias. Die snelgroeiende groep werd door de religieuze autoriteiten met argusogen gevolgd en later zelfs vervolgd. Veel messiaanse Joden waren daarom het land ontvlucht, in noordelijke richting, naar Antiochië. Jakobus schrijft een bemoedigende rondzendbrief aan die verre broeders en zusters, de twaalf stammen in de diaspora. Houd vol!
Onder de vluchtelingen uit Jeruzalem bestaan grote sociale verschillen. Binnen de synagogale geloofsgemeenschap wordt het ene uiterste gevormd door rijke zakenlui en betreft het andere uiterste de onaanzienlijken. Maar Jakobus schrijft: „Mijn broeders en zusters, houd uw geloof vrij van aanzien des persoons, in welke vorm dan ook.” Met andere woorden: Beoordeel mensen niet op de buitenkant. Heeft dat dan iets met het geloof te maken? Jazeker, want geloven is niet alleen iets voor waar aannemen, maar ook loyaal zijn. Je trouw aan Jezus de Messias wordt vertroebeld als je sommigen naar de ogen ziet en op anderen neerkijkt.
De hemelse heerlijkheid van Jezus, de Messias, straalt af op de gelovigen, en wel zónder onderscheid. Dat wil Jakobus zijn lezers meegeven. Hoe kijken we naar anderen en naar onszelf? Meestal worden mensen afgemeten naar wat ze in het economisch verkeer waard zijn. Dit gebeurt ook onder kerkmensen. Maar, zegt Jakobus, dan meet je met twee maten. De status van gelovigen wordt bepaald door de Heer die in heerlijkheid is opgenomen. Dankzij Hem vormen we als broeders en zusters een geestelijke familie. Dus geen klassenkerk met ereplaatsen voor de notabelen. Loyaliteit aan Jezus Christus vraagt dat zijn volgelingen op voet van gelijkheid met elkaar omgaan.
Koninklijk gebod
In vers 9 komt Jakobus terug op het problematische van aanzien des persoons. Als broeders en zusters toch zo met elkaar omgaan, wordt volgens hem „het koninklijke gebod” overtreden. Jakobus doelt op het gebod tot naastenliefde, specifiek de onderlinge liefde in de gemeente. „Heb uw naaste lief als uzelf”, zo staat er geschreven, en Jezus bestempelt dit liefdegebod tot kernpunt van de Thora. Je wordt door het gebod tot naastenliefde bevrijd van kleinmenselijk gedoe en leert royaal te leven in de stijl van Gods koninkrijk. Wie op dit ene punt van de naastenliefde faalt, waarschuwt Jakobus, blijft ten opzichte van alle geboden in gebreke. Want de Thora is één geheel, met liefde als kernpunt.
Wat gaat er fout bij aanzien des persoons? De armlastige zal zich vernederd voelen, van eer beroofd en gesterkt in zijn of haar minderwaardigheidsgevoel. „Hoor ik wel bij de geestelijke familie? Of moet ik toch mezelf zien te redden?” De rijkbedeelde zal gesterkt worden in het waanidee dat met geld alles te koop is. „Mijn leven is een succesverhaal. Ik heb zoveel prestige onder de mensen, dat ook God mij wel gunstig gezind zal zijn.” Met aanzien des persoons maak je dus een dubbele fout.
Christenen moeten elkaar recht doen, zonder onderscheid. Asielzoekers horen in dezelfde rij als de directeur. En niemand heeft het recht om medegelovigen te domineren. Behandel je broeders en zusters zoals Jezus Christus hen ziet vanuit de hemel.
Gelijkdenken met God
„Kwelling en benauwdheid wacht elke mens die het kwade bedrijft, de Jood in de eerste plaats, maar ook de Griek; heerlijkheid, eer en vrede wacht een ieder die het goede doet, de Jood in de eerste plaats, maar ook de Griek. Want God kent geen aanzien des persoons” (Romeinen 2:9-11, Willibrord- vertaling)
Dat Hij geen aanzien des persoons kent, zouden we Gods ”gelijkdenken” kunnen noemen. Wij worden uitgedaagd dezelfde lijn te volgen in de omgang met medemensen.
Bijna twintig jaar na de ontmoeting tussen Petrus en Cornelius schrijft Paulus een brief aan de christenen in Rome. Daar tiert het heidendom welig. Tegelijkertijd bevindt zich in de stad een invloedrijke Joodse gemeenschap. De Romeinse christenen, zowel bekeerde heidenen als messiaanse Joden, vormen kleine huiskerken. In zijn brief wil Paulus laten zien dat het Evangelie een nieuwe scheidslijn trekt. Niet langer tussen Joden en niet-Joden, maar tussen degenen die (door het geloof) het goede nastreven en degenen die het kwade doen. En dat zonder aanzien des persoons. Heilshistorisch gezien bestaat er wel onderscheid: „eerst de Jood en óók de Griek”. Maar terwijl JHWH uit liefde voor Israël prioriteit blijft geven aan het Joodse volk, kunnen dankzij Jezus Christus ook niet-Joden volwaardig deel uitmaken van de christelijke geloofsgemeenschap.
Paulus heeft ook slecht nieuws, aangezien het motief ”geen aanzien des persoons” verband houdt met onpartijdige rechtspraak. Niet alleen heidenen wacht Gods oordeel vanwege hun afgoderij, ook Joden die zich niet houden aan de Thora zullen erdoor getroffen worden. Geen mens is rechtvaardig, de hele wereld staat schuldig voor God. Bij het eindgericht staan Joden en niet-Joden gelijk, want God meet nooit met twee maten.
En dan is er toch weer goed nieuws. ”Geen aanzien des persoons” geldt niet alleen voor het oordeel. „God schenkt vrijspraak op grond van geloof in Jezus Christus, aan allen die geloven. En er is geen onderscheid.” Voor Paulus is dit geen theorie, maar de ervaringsrealiteit van de Geest.
Heer en slaaf
„En u, slavenhouders, behandel hen (uw slaven) op dezelfde manier. Laat dreigementen achterwege, in het besef dat zij dezelfde Heer in de hemel hebben als u, en dat Hij geen aanzien des persoons kent” (Efeziërs 6:9, eigen vertaling). „Maar wie onrecht doet, zal het gedane onrecht terugkrijgen: van aanzien des persoons is geen sprake” (Kolossenzen 3:25, eigen vertaling).
Aan het adres van zowel de Efeziërs als de Kolossenzen werkt Paulus Gods gelijkheidsregel uit voor de relatie tussen slavenhouders en hun slaven. In de Grieks-Romeinse wereld is slavernij economisch essentieel en maatschappelijk aanvaard. Een slaaf geldt als een werktuig waarmee de eigenaar kan doen wat hij wil. Slaven zijn qua leefomstandigheden totaal afhankelijk van hun eigenaar. Wanneer Paulus zichzelf aan het begin van zijn brieven ”slaaf van Christus” noemt, is dat meer dan beeldspraak: hij weet zich het eigendom van de Heer. Opmerkelijk genoeg introduceert Paulus zich juist in Efeziërs en Kolossenzen niet als slaaf maar als ”apostel van Christus Jezus”. Wat betekent gelijkdenken met God, wanneer de pater familias een christen is en slaven houdt die ook christen zijn? Voor beide groepen in de gemeente heeft Paulus ook dezelfde boodschap: Er is bij God geen aanzien des persoons.
Paulus roept de Kolossenzen op zich te richten op wat boven is. Juist voor de slaven onder hen geldt daarom: Kijk omhoog, naar Christus, die in de hemel troont. Dan kun je met welwillendheid je werk doen. Wie op Christus ziet, hoeft geen mensen naar de ogen te zien om bij hen in de gunst te komen. Doe gehoorzaam je werk, alsof het voor de Heer is en niet voor mensen, adviseert de apostel. Gedraag je als slaven van Christus, die van harte doen wat God wil. Gods Zoon gaat alle aardse meesters te boven. In de hemel ligt ook het loon klaar voor alle arbeid die je onbetaald moet verrichten. En bedenk dat iemand die jou onrechtvaardig behandelt, daarvoor zal boeten. Onze hemelse Heer zet uiteindelijk alles recht. Paulus dringt er bij slavenhouders op aan dat zij hun slaven als mens behandelen.
De humanisering die Paulus bepleit, ligt in lijn met morele waarden die later tot afschaffing van de slavernij leiden. Toch komen in de wereld nog steeds allerlei vormen van slavernij voor. Gods gelijkheidsregel blijft dus actueel: Stel je niet slaafs op tegenover een leidinggevende. Behandel werknemers met respect. Gun medemensen die zich elders in de wereld afbeulen om onze spullen en ons voedsel te produceren een eerlijk loon.
Dit artikel is een verkorte weergave van het afscheidscollege getiteld ”Geen aanzien des persoons. Petrus, Jakobus en Paulus over de impact van Gods gelijkheidsregel”, dat de auteur op 24 juni gaf bij zijn afscheid als hoogleraar Nieuwe Testament van de TU Kampen | Utrecht.