Meer ongelijkheid tussen werknemers bij hybride werken
Veel werkenden hadden tijdens corona weinig te zeggen over hun werkplek. Anderen lukte het prima hun werk naar eigen inzicht coronaproof te organiseren. De ongelijkheid in zeggenschap dreigt groter te worden als hybride werken de norm wordt.
In het begin van de pandemie in 2020 viel nog wel eens te horen dat deze een grote gelijkmaker was, maar ze heeft de ongelijkheid tussen groepen werkenden in de samenleving juist vergroot.
Uit internationaal onderzoek van het IMF blijkt dat werkenden die geen 1,5 meter afstand konden houden het zwaarst geraakt werden door de pandemie. Dat zijn groepen werknemers die vaak economisch kwetsbaar zijn en een geringe baanzekerheid hebben. Ze zijn jong en hebben relatief kort onderwijs gevolgd. Ook hebben ze vaak onzekere contracten en bevinden zij zich aan de onderkant van de loonschalen. Vrouwen zijn oververtegenwoordigd. Veel van deze kenmerken vloeien samen in de zwaarst getroffen sectoren.
De werkenden die al kwetsbaar waren voor de pandemie, zoals in Nederland de flexwerkers in de diensteneconomie, werden door de lockdown onevenredig hard getroffen. Omdat ze werden ontslagen of niet meer werden opgeroepen, óf omdat ze wel moesten werken en daardoor werden blootgesteld aan de risico’s van Covid-19.
Abominabel slecht
Het welbevinden van werknemers die naar hun werkplek op locatie moesten blijven gaan, was volgens onderzoek van TNO het eerste jaar stabiel. Wel nam het ziekteverzuim onder hen in de loop van de pandemie sterk toe. Dat gold ook voor hun frustratie over hoe het werk werd georganiseerd. Ze vonden dat ze weinig te zeggen hadden over hun arbeidssituatie.
Een voorbeeld daarvan stond in de Volkskrant (22-2). In een interview met Marita de Kleijne-Peters, verpleegkundige in een verpleeghuis en spreekbuis van de verzorgenden van de beroepsvereniging V&VN staat: „Werknemers in de langdurige zorg konden geen vragen stellen en niet vertellen welke verschrikkingen zij meemaakten. Hadden ze maar meteen gepraat met de werkvloer en ons gevraagd: ‘Wat hebben jullie nodig?’.”
De zorg liet een stijging zien van ongewenst gedrag door externen, vaak mensen die de feiten en regels van de pandemie betwijfelden. Dat kwam vooral voor in de sector zorg, maar ook in het openbaar bestuur (veiligheid) en bij vervoer. Van alle werknemers in de zorg gaf 28 procent aan te werken met mogelijk door Covid-19 besmette patiënten. Dat gaf veel spanning.”
Anderen die niet thuis konden werken, waren veel minder zichtbaar. Soms kwam er een glimp van hun werkomstandigheden naar buiten. Zoals de arbeidsmigranten die de voedselindustrie gaande hielden. Hun leef- en werkomstandigheden bleken zo abominabel slecht, dat de arbeidsinspectie er een speciaal programma op losliet.
Geen vertrouwen
Nu de coranamaatregelen rond thuiswerken zijn opgeheven, is de verwachting dat werkgevers hybride werken meer zullen invoeren. De technische mogelijkheden zijn er. Het betekent wel dat de organisatie en de sociale verbanden van het werk veranderen. Bepaalde groepen medewerkers krijgen meer vertrouwen, en daardoor meer autonomie. Dat zijn over het algemeen de beter verdienende werknemers in de onderneming.
Uit Europees onderzoek blijkt dat werk in het middenkader of het lagere kader weliswaar ook op afstand kan plaatsvinden, maar vanwege een gebrek aan vertrouwen vaak niet zo wordt georganiseerd. Plat gezegd wordt van deze werkenden aanwezigheid op de werkplek vereist, omdat de werkgever toezicht wil blijven uitoefenen.
De gevolgen van het hybride werken werden tot voor kort nogal onderschat. De individualistische benadering van „dat lossen de werkgever en de werknemer samen wel op”, zoals klinkt in de initiatiefwetsvoorstellen van de Tweede Kamer, is niet adequaat om deze ingrijpende sociale ontwikkeling in bedrijven en op de arbeidsmarkt in goede banen te leiden.
Wetgeving nodig
In de Planningsbrief die het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) onlangs naar de Kamer zond, is geen voornemen tot wet- of regelgeving voor thuis- of locatiewerk opgenomen. Het zou zomaar kunnen dat de minister dit een zaak van sociale partners acht. Dat is het uiteraard ook wat betreft de concrete uitvoering, maar het is ook nodig om met wetgeving de juiste prikkels te geven om het onderwerp goed te regelen.
Allereerst door gelijke behandeling van thuis- en locatiewerkers bij wet te verplichten. Ook is een wetswijziging nodig om een regeling over de werkplek onder de instemmingsplicht van de ondernemingsraad te laten vallen. Als de wetgever dit regelt, kunnen de SER en de Stichting van de Arbeid als sociale partners adviezen geven over de uitwerking. In cao’s kunnen in het verlengde daarvan specifiek op de sector toegesneden oplossingen worden gevonden, waarin rekenschap wordt gegeven van de risico’s van ongelijke behandeling.
Dit alles kan leiden tot transparantie voor de individuele werknemers in de bedrijven. Zij kunnen vervolgens zowel via een verzoek tot aanpassing van de werkplek als bij een klacht over ongelijke behandeling de werkgever aanspreken op zijn wettelijke verplichtingen.
De auteur is directeur van de Wiardi Beckman Stichting. Dit artikel is een verkorte uitwerking van een lezing gehouden op 15 februari op de wetenschapsmiddag van de Burcht, het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging. Bron: socialevraagstukken.nl