Cultuur & boeken

Bezwerende woorden van Job

Titel:

Enny de Bruijn
9 April 2002 16:05Gewijzigd op 13 November 2020 23:30

”Steenkind”
Auteur: Robert Haasnoot
Uitgeverij: De Geus, Breda, 2002
ISBN 90 445 0096 1
Pagina’s: 160
Prijs: € 17,50. Opnieuw Katwijk, opnieuw een bevindelijk gereformeerde sfeer, opnieuw waanbeelden die de werkelijkheid langzaam gaan beheersen. De nieuwe roman van Robert Haasnoot, ”Steenkind”, sluit in veel opzichten aan bij zijn vorige, ”Waanzee” - die in Katwijk en daarbuiten nogal wat stof deed opwaaien.

Wie zich waagt aan een tekening van het bevindelijk gereformeerde leven, kan erop rekenen dat zijn werk met argusogen wordt bekeken in de kring die hij beschrijft. Huiverig gemaakt door het werk van Jan Wolkers en Maarten ’t Hart, voelt menige orthodox-protestantse lezer aarzeling of zelfs weerzin ten opzichte van een roman die de eigen achtergrond beschrijft en tegelijkertijd daarvan afstand neemt. Dat heeft vooral te maken met het feit dat dikwijls alleen de buitenkant van het geestelijke leven getekend wordt, compleet met alle kleinzieligheden en uitwassen, zonder dat je als lezer iets proeft van de diepste levenshouding van afhankelijkheid en vertrouwen die -als het goed is- toch achter die vormen en tradities schuilgaat.

Zelfs schrijvers die dat laatste wel degelijk proberen te laten zien, wordt soms verweten dat ze te ver gaan. Dat bleek in het verleden bij de ontvangst van de (christelijke) romans van bijvoorbeeld Rudolf van Reest of Cornelius Lambregtse. Wat dergelijke schrijvers blootleggen, is in feite niet onbijbels: zelfs de allerbeste christenen struikelen op allerlei manieren, zelfs de meest zuivere leer kan dankzij menselijke bemoeienissen en kortzichtigheden leiden tot uitwassen. Maar dat doet niets af aan de kern, het wezen van de zaak: Gods genade kan de schuld van de mens verzoenen. Zo bezien is het heel gezond om het bevindelijk gereformeerde leven van alledag door de kritische bril van een schrijver te bekijken. Het zet je tot nadenken over hoofd- en bijzaken, het leert je misschien zelfs dingen in de juiste proporties te zien.

Scherp en soms onbarmhartig observeren en eerlijk weergeven, dat is de plicht van een romanschrijver. Maar het probleem is natuurlijk: wat ziet hij precies? Ziet hij alleen gebrekkige vormen en tradities, menselijke fouten en gebreken, een sombere, ongelukkige levenshouding die leidt tot allerlei wrijvingen, onbegrip, conflicten en wantoestanden? Of ziet hij ook de kracht van Gods genade die dwars door dat alles heen werkt?

Mildheid
Dat laatste is bij Robert Haasnoot duidelijk niet het geval. Hij observeert slechts, met af en toe lichte verbazing, verwondering, medelijden, onbegrip. Tijdens een bijeenkomst in Katwijk naar aanleiding van zijn vorige roman, zei hij het zo: „Het bevindelijk gereformeerde geloof is beklemmend, laat daarover geen misverstand bestaan.” Maar anderzijds: „Ik heb het boek met liefde geschreven, liefde voor het schuchtere, vrome jongetje dat ik was. Het is geenszins mijn bedoeling geweest om die wereld belachelijk te maken.”

Mildheid dus, een zekere vertedering zelfs. Dat tekent de nieuwe generatie schrijvers over het gereformeerde leven. De felheid, het zich-afzetten-tegen, het bewust belachelijk maken van geloofswaarheden van ’t Hart en Wolkers heeft afgedaan. De bevindelijke sfeer vormt nog slechts een kleurrijke, soms wat bizar aandoende achtergrond. Het doet een beetje denken aan Chaim Potok en al die andere Joodse auteurs die met liefde maar tegelijkertijd met een groot gevoel van vervreemding het milieu van hun jeugd beschrijven.

Tekenend is de manier waarop Haasnoot de begrafenis van de vader van de hoofdpersoon weergeeft. „Ik zit tussen tante Aaltje en tante Dien in, moeders beide zussen. Alle twee helemaal in het zwart. Bij de familie Sandhof aan de andere kant van de kist zijn ze lang niet zo gelovig als de familie Meyvogel. Ook vader kwam nooit in de kerk. Maar een begrafenis zonder dominee, met alleen een graf en zonder de belofte van de hemel, is niet zoals het hoort. Daarom is het goed dat ze er een gevonden hebben, dominee Reigersma. Oom Klaas heeft lovende dingen over hem gezegd, al vinden sommigen in moeders familie hem toch iets te licht. ’Reigersma heeft de gave van het woord’, hield oom Klaas vol. ’Je kan zeggen wat je wil, maar zijn prediking is zuiver. Kristalhelder.’”

Het gevoel van distantie bij de lezer wordt nog groter als de dominee daadwerkelijk aan het woord komt en brokstukken van zijn toespraak over het hoofd van de lezer worden uitgestort. De ikfiguur vindt het mooi, al begrijpt hij er niets van. Maar als de dominee hem aankijkt, vlucht hij de zaal uit. Dat is maar goed ook, want na afloop krijgt de familie ruzie: „Ze hadden wat te zeggen over de dominee. Ze vonden dat hij pa de hel in gepreekt had. Daar waren ze het van moederskant natuurlijk niet mee eens. Op het laatst stonden ze tegen elkaar in te schreeuwen.”

Een karikatuur van de werkelijkheid hoeft dat niet te zijn -juist als iets raakt aan de allerdiepste menselijke gevoelens ontstaan immers de meest felle, verdrietige en uitzichtloze discussies-, schrijnend is het zoveel te meer. Robert Haasnoot schildert het bevindelijk gereformeerde leven nergens goedkoop of belachelijk af, maar je voelt als lezer alleen maar een beklemmende sfeer en vooral een eindeloze afstand.

Twee broers
In ”Steenkind” heeft Haasnoot de band met de historische werkelijkheid iets losser gemaakt dan in zijn vorige boek. ”Waanzee” had immers een waargebeurde geschiedenis als uitgangspunt: het verhaal van de Katwijkse ”Gekkenlogger” uit 1915, waar als gevolg van de godsdienstwaanzin van een van de opvarenden drie bemanningsleden om het leven gebracht werden. Alleen al het feit dat Haasnoot deze keer geen historische rel als uitgangspunt neemt, maakt zijn verhaal minder beladen. Bovendien schept de naam van het vrome vissersdorp waar de roman zich afspeelt -Zeewijk- de nodige afstand, zij het dat de lezer in de beschrijving ervan onmiddellijk Katwijk herkent.

”Steenkind” is het sterk geschreven verhaal van de vijftienjarige Wouter, die op een nacht zijn vader en moeder in de richting van het strand ziet vertrekken. Ze keren niet terug. De volgende dag worden ze als vermist opgegeven. Zijn oudere broer Stijn wacht op het nieuws dat de zoekacties van de politie kan opleveren, Wouter wacht op de terugkeer van zijn ouders. Dagen later spoelt het lijk van zijn vader aan, van zijn moeder ontbreekt elk spoor. Alleen haar kleren worden ontdekt, vlak bij een strandhuisje.

De twee broers reageren totaal verschillend. Voor Stijn gaat het leven verder. Hij gaat naar zijn werk, krijgt een vriendin, verkoopt uiteindelijk de kunsthandel van zijn vader, maakt zich zorgen om zijn jongere broer. Wouter blijft thuis, vergeet opdrachten uit te voeren, trekt zich terug in een droomwereld en fixeert zich op de gedachte dat zijn moeder nog altijd ergens op hem wacht. Hij ziet haar in de duinen, ze kijkt zelfs om de hoek van de kerkdeur, maar bereiken kan hij haar niet. Dat is ook de slotzin van het boek: „Als ik opkijk is ze verdwenen.”

Dat Haasnoot de langzame overgang van werkelijkheid naar waan niet alleen op een beklemmende en intrigerende manier weet neer te zetten, maar zelfs geloofwaardig weet te maken, is een niet-geringe prestatie. Hij krijgt je als lezer zo ver dat je kunt meemaken wat Wouter voelt en ervaart, dat je Wouter helemaal niet gek vindt, terwijl hij objectief gezien wél gek aan het worden is.

Freud
Robert Haasnoot heeft met ”Steenkind” een heel spannend boek geschreven, waarin allerlei lagen te ontdekken vallen. Dat klinkt saai en moeilijk, maar in werkelijkheid is dat helemaal niet het geval. Je kunt het verhaal lezen als een detective: wat is er precies met de ouders van Wouter gebeurd? Het raadsel van hun verdwijning heeft iets te maken met hun kunsthandel, maar ook met gebeurtenissen en herinneringen uit de Tweede Wereldoorlog. Geleidelijk aan ontdek je als lezer steeds nieuwe stukjes informatie - dat heeft de schrijver heel goed gedoseerd en opgebouwd.

De psychologische laag is niet minder interessant. Haasnoot licht zelf al een tipje van de sluier op met zijn toelichting bij deze roman in de aanbiedingsfolder: „Bij het schrijven van ”Steenkind” ben ik uitgegaan van een sterk beeld dat ik in mijn hoofd had. Een jongen die op zijn bed ligt en naar een boom kijkt met takken die langs het raam schrapen. Het verwijst naar de bekende wolvendroom van een van de patiënten van Freud” (de droom namelijk van Sergei Pankejeff, over huilende wolven in een boom vlak naast het open slaapkamerraam, door Freud uitgelegd in het kader van gefrustreerde seksuele ontwikkeling). Wie dus het verhaal in freudiaanse zin wil uitleggen, krijgt een vrijbrief van de schrijver. Aanknopingspunten genoeg: de sterke moederbinding, de manier waarop Wouter zijn vader op het dambord wil verslaan - het Oedipuscomplex ten voeten uit.

Maar ten diepste gaat het boek toch over het allergrootste thema dat een schrijver kan aansnijden: de zin van het leven. Wouter vecht tegen zijn lot, maar tegelijkertijd is hij eraan overgeleverd. Het enige wat hij kan doen is de angst, het verdriet, het verraad bezweren. Door een gelukssteentje in zijn handpalm te nemen, door een bos bloemen op een soort altaar in het bos te leggen, door te denken over de mythen en sagen uit het heidense verleden, door een pad over zijn rug te likken. Of door eindeloos te luisteren naar de geluidsbanden waarop zijn tante het boek Job heeft ingesproken. Daardoor verandert er niets, het lot blijft even wreed, maar het biedt tenminste een beetje troost.

Dat is dan bij Haasnoot de rol van het christelijk geloof, van de bijbelse waarheid. Het is slechts een van de vele manieren die mensen hebben uitgevonden om -geconfronteerd met de verpletterende raadsels van het bestaan- op de been te blijven. Ook al houden ze zichzelf daarmee een beetje voor de gek.

Spiegel
Voor wie de buitenkant van het bevindelijke leven doorslaggevend is, is het lezen van dit soort boeken dus heel gevaarlijk - omdat zijn levensbeschouwing ten diepste geen andere is dan die van de schrijver. Voor wie weet dat tradities en vormen weliswaar noodzakelijke kanalen zijn, maar niet de kern van de zaak uitmaken, is het confronterend. ”Steenkind” houdt alle lezers een spiegel voor: zie je -of je nu kerkelijk bent of niet- alleen de buitenkant van het geloofsleven, of heb je ook een vermoeden van het wezen? Weet je zelf wel wat geloven is, wat bevinding betekent en wat gereformeerd zijn inhoudt? Of is je ’geloof’ alleen een tovermiddel om de angst te bezweren?

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer