Cultuur & boeken

”Niets rechtvaardigt bloedvergieten”

Jan-Kees Karels
15 December 2004 14:02Gewijzigd op 14 November 2020 02:00Leestijd 5 minuten

Mede Titel: ”De mens in opstand”
Auteur: Albert Camus
Uitgeverij: De Prom, Amsterdam, 2004
ISBN 90 680 185 66
Pagina’s: 320
Prijs: € 24,95. De volledige tekst van de ontdekte lezing zal maart volgend jaar worden gepubliceerd in het tijdschrift Raster (uitg. De Bezige Bij).

Het hoofdwerk van de Franse schrijver Albert Camus, ”De mens in opstand”, is voor het eerst in het Nederlands beschikbaar. Het laat zich lezen als een groot pleidooi voor geweldloos verzet. „Niets hier op aarde is de prijs van mensenbloed waard.”

De Franse schrijver en filosoof Albert Camus (1913-1960), actief in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, stelt dat de mens móét optreden tegen onrechtvaardigheid. Maar hij mag niet dezelfde fout als de onderdrukkers maken. Daarom bepleit Camus een humane, subtiele vorm van verzet, geleid door de gulden regel: „De opstandige vernedert niemand.”

Camus staat dit najaar in de Nederlandse belangstelling. Recent werd een getypt manuscript van hem opgedoken in een Haags archief. Daar hield Camus vijftig jaar geleden, op 5 oktober 1954, een voordracht. Het was de enige keer dat hij Nederland bezocht. Bij die gelegenheid sprak Camus voor een gezelschap van boekhandelaren over de rol van de kunstenaar in de samenleving, een thema dat ook in ”De mens in opstand” uitgebreid aan de orde komt. „Zijn voordracht maakte diepe indruk door de intensiteit, door het persoonlijk accent, door het overtuigde en het overtuigende van zijn rust”, oordeelde De Groene Amsterdammer in een verslag.

Een selectie van de lezing is gepubliceerd in het Filosofie Magazine van vorige maand. Camus geeft zijn visie op de rol van geëngageerde kunst. Volgens hem moet de kunstenaar voor alles een antwoord geven op de vraag: Is kunst een leugenachtige luxe? Waarover gaat kunst eigenlijk? Welke positie heeft de kunstenaar in de samenleving?

Zijn analyse van wat geëngageerde kunst mag heten, is onverminderd actueel. „Kunst is niet groot omdat ze revolutionair is, maar revolutionair omdat ze groot is (…) Niet heersen is het doel van kunst, maar allereerst begrijpen. Soms heerst zij, dankzij haar begrip; maar geen enkel geniaal werk is gebouwd op haat en minachting. Daarom veroordeelt ze niet, maar vergeeft ze. Ze is geen rechter maar verdediger. Ze is de eeuwige advocaat van de levende schepselen.”

Camus keert zich zowel tegen de kunstenaars die zich alleen maar tegen alles afzetten als tegen degenen die hun oren laten hangen naar het „geschreeuw van zoveel mensen die hun uiterste best doen om alles te simplificeren.”

Traumatische breuk
De lezing laat sporen zien van de traumatische breuk met zijn vriend Sartre twee jaar eerder. Door die breuk had Camus zich niet alleen van Sartre, maar van de rest van de literaire kringen in Parijs verwijderd, zodat hij zich genoodzaakt zag zich opnieuw op zijn positie te bezinnen.

De rel met Sartre begon nadat Camus in 1951 zijn hoofdwerk ”De mens in opstand” publiceerde. De Fransen hadden reikhalzend uitgekeken naar wat werd aangekondigd als het filosofische hoofdwerk van de auteur van succesvolle romans als ”De vreemdeling” (1942) en ”De pest” (1947). Men wist ook dat het een politiek uitermate controversieel boek zou worden.

Dat bleek. ”De mens in opstand” kreeg een vernietigende recensie in ”Les Temps Modernes”, Sartres gezaghebbende tijdschrift voor linkse intellectuelen. Camus, zeer aangeslagen, stelde Sartre direct verantwoordelijk. „Wat moet ik doen? Hem op zijn bek slaan? Hij is te klein!”

”De mens in opstand” is te beschouwen als Camus’ intellectuele meesterproef: een dieptepeiling van 25 eeuwen cultuurgeschiedenis, met een accent op de laatste twee eeuwen. Hoe kan de mens, die zich alleen waant in het universum, zinvol handelen en solidariteit met medemensen ervaren? Hoe kan hij zich verzetten tegen onrechtvaardigheid en vernedering, zonder zelf anderen te vernederen? Camus stelt de ontsporingen van het revolutionaire denken aan de kaak, vanaf de Franse revolutie tot en met de concentratiekampen van Auschwitz en Kolyma. Tegenover het onvermijdelijke geweld van de revolutie plaatst hij de redelijkheid van de geweldloze, persoonlijke revolte.

In scherpe bewoordingen neemt hij afstand van alle regimes die de mens vernederen door hem slechts als een ding te behandelen. Ook het door Sartre omhelsde communisme hoort daar bij: deze nihilistische ideologie ontkent alle menselijke waarden en droomt van een doel dat in de toekomst ligt. Vooral die aanval op het communisme komt keihard aan. Na de breuk komt Camus in een isolement terecht.

Het absurde
In zijn Camus-biografie heeft Oliver Todd Camus’ filosofische identiteit treffend verwoord: „De jaren veertig werden onder andere beheerst door het tragische nevelige perspectief van het absurde, de jaren vijftig door dat van de opstandigheid. Camus legde de vinger op enkele kwaden en gaf uitdrukking aan de angsten van het totalitarisme evenals zijn eigen neiging tot nihilisme. (...) Als denker en moralist was hij een eenling in het Franse milieu waar een ongenuanceerd marxisme de boventoon voerde. Camus stond afwijzend tegenover fanatisme, niet tegenover activisme. De idee van een God in wie hij niet kon geloven, liet hem niet los. Het is begrijpelijk dat enkele gelovigen hem, zonder succes, trachtten te winnen voor het geloof.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer