Column Gezondheid en Psychologie: Goud voor een fooitje
Mantelzorger is goud waard. Mantelzorger krijgt een fooitje. Twee zinnen die beide een stukje van de werkelijkheid weergeven. En tegelijkertijd twee zinnen die in schril contrast staan tot elkaar. De tweede zin vormde afgelopen maandag (RD 21-3) de kop van het voorpagina-artikel over de afnemende waardering van mantelzorgers door gemeenten. De tegemoetkoming van 200 euro wordt sinds 2015 elk jaar minder, soms is het nog slechts een boeket bloemen. Juist in deze periode was ik nauw betrokken bij de ontwikkeling van de richtlijn ”Mantelzorg” voor verzorgenden en verpleegkundigen om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen of te verminderen. Mensen worden immers steeds ouder en blijven langer thuis wonen. Daardoor neemt het beroep op mantelzorgers toe en dat leidt steeds vaker tot overbelasting. Voor het ontwikkelen van deze richtlijn schreven we een subsidieaanvraag die begon met de eerste zin van deze column: Mantelzorgers zijn goud waard.
Ik wil u graag een vraag voorleggen: bent u mantelzorger? In een column is het natuurlijk niet mogelijk om te reageren. Maar misschien wilt u de vraag voor uzelf beantwoorden met ”ja” of ”nee”. En hebt u ooit wel eens een familielid geholpen bij dagelijkse activiteiten als aankleden, wassen, eten, naar toilet gaan? Was dat iemand van wie normaal gesproken verwacht mag worden deze activiteiten zelf te kunnen? Het zou zomaar kunnen dat u op de eerste vraag ”nee” antwoordde en op de tweede en derde vraag ”ja”. Want wat is mantelzorg eigenlijk precies?
Ongeveer 5 miljoen mensen in Nederland zijn volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau mantelzorger. Dat zijn niet alleen oudere volwassenen, 450.000 mantelzorgers zijn jonger dan 25 jaar. Onder mantelzorg valt alle hulp aan een hulpbehoevende door partner, kinderen, familie, vrienden en andere bekenden die verder gaat dan de zogenoemde ”gebruikelijke hulp” die mensen elkaar in het dagelijks leven bieden. Mantelzorg kan een flink beroep op mensen doen. Zo’n 15 procent van de mantelzorgers besteedt meer dan acht uur per week over een periode van drie maanden of langer aan mantelzorg. En onder de ouderen is dat zelfs meer dan 31 uur per week over een periode van 3 maanden of langer. Dat is dus net zo veel als het aantal uren dat iemand werkt die een baan van vier dagen in de week heeft!
Veel mensen bieden mantelzorg omdat dat vanzelf spreekt. Dat doe je toch voor je man of vrouw, voor je vader of moeder, voor je kind. Dat dit ook financiële gevolgen kan hebben, daar wordt vaak nauwelijks bij stilgestaan. En dat heeft alles te maken met de relatie tussen de mantelzorger en degene die mantelzorg ontvangt. In zulke relaties staan waarden en behoeften centraal die niet in materiële zaken uit te drukken zijn. Daar zit iets heel moois in. Menselijke relaties gaan immers veel verder dan alleen het materiële.
Toch is daarmee niet alles gezegd. Mantelzorger zijn is geen keuze. Het overkomt je, of je wilt of niet. Maar de druk vanuit maatschappij en overheid om die rol op te nemen is in de afgelopen jaren wel toegenomen. Bij het indiceren van zorg wordt steeds nadrukkelijk meegewogen of er naasten zijn die kunnen bijspringen. Daarmee worden de formele zorg en de kosten die daarmee samengaan binnen de perken gehouden. En zo krijgt het materiële alsnog invloed op de mantelzorg. Want iemand die 31 uur per week mantelzorg verleent, spaart bijna één hele verpleegkundige uit. De tegemoetkoming voor mantelzorgers van 200 euro is een schijntje vergeleken bij de kosten van het inzetten van een verpleegkundige. Dat is met recht niet meer dan een fooitje.
Nu u dit gelezen hebt nog een keer de vraag: bent u mantelzorger? Misschien bent u een van de vele mensen die pas later ontdekken: Hé, ik ben mantelzorger. Tot nu toe heb ik het nooit zo gezien. Bedenk dan: mantelzorgers zijn goud waard! Eerst en allermeest voor hun dierbaren, maar zeker niet minder voor de maatschappij. Het zou de overheid sieren zich daar in beleidskeuzes wat meer van bewust te tonen.
De auteur is universitair hoofddocent verpleegkunde in het Leids Universitair Medisch Centrum.