Lokaal of landelijk? Soms is het en-en
Kopstukken van landelijke politieke partijen dienen zich verre te houden van gemeenteraadsverkiezingen, luidt een bekend verwijt. De twee hebben immers niets met elkaar te maken. Waar of onwaar?
Diep in de nacht van 7 op 8 maart 2006 nam VVD’er Jozias van Aartsen het besluit te stoppen als voorzitter van de VVD-Tweede Kamerfractie. De reden: de uitkomst van de gemeenteraadsverkiezingen van dat jaar, die kort daarvoor bekend was gemaakt. De liberale partij viel terug van 15,8 procent van de stemmen in 2002 naar 13,8 vier jaar later. En dat terwijl Van Aartsen vooraf de lat voor zichzelf al niet heel hoog had gelegd, namelijk bij 14 procent.
Onverbiddelijk hield de VVD’er vervolgens vast aan die ondergrens. Hij zwaaide af met de poëtische tekst: „De kiezer geeft en de kiezer neemt, soeverein als de zee.”
Geregeld klinkt rond gemeenteraadsverkiezingen het verwijt dat de media de uitslag daarvan framen als betreffen ze een referendum voor de populariteit van partijen in de Tweede Kamer. Helemaal terecht is dat dus niet, soms zijn het politici zelf die dat doen. En niet zonder reden; een slecht resultaat bij gemeenteraadsverkiezingen kan zomaar de voorbode zijn van een landelijke stembusuitslag die nog veel dramatischer is.
Zo viel de PvdA bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 terug van 15,7 naar 10,3 procent van de stemmen. Een bedrukt kijkende staatssecretaris Van Rijn (Volksgezondheid) somberde op de uitslagenavond dat het leek alsof de kiezer de partij wilde afstraffen voor de transformatie in de ouderenzorg, die onder Van Rijns verantwoordelijkheid voor een belangrijk deel werd overgeheveld naar gemeenten. Zijn voorgevoel bedroog hem niet. Wat in 2014 nog een afstraffing leek, bleek bij de Kamerverkiezingen van 2017 een afrekening. De PvdA werd weggevaagd.
Dat de uitkomst van raadsverkiezingen doorwerkt in de verhoudingen in de landspolitiek is eigenlijk van alle tijden. Zo was bepaald niet elke PvdA’er er gelukkig mee dat de moederpartij in 1965 meehielp de na de val van het kabinet-Marijnen ontstane regeringscrisis te beëindigen, door toe te treden tot een nieuw kabinet. Toen de sociaaldemocratische partij bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1966 fors verloor, vatten veel PvdA’ers dat op als bewijs dat hun partij in dat nieuwe kabinet-Cals (KVP, PvdA en ARP) te onzichtbaar was. De PvdA-Kamerfractie kreeg ingepeperd vast te houden aan de in het regeerakkoord-Cals toegezegde lastenverlichtingen en investeringen. Het kabinet mocht geen saneerkabinet worden dat alleen de stoep zou schoonvegen om zo met behulp van de PvdA de weg vrij te maken voor een doorstart van KVP, VVD, ARP en CHU die samen het kabinet-Marijnen hadden gevormd.
Een nieuwe crisis was het gevolg. De arme Cals werd naar huis gestuurd door zijn eigen KVP, die de kabinetsbegroting voor 1967 bij de algemene beschouwingen van 1966 afbrandde en afdeed als een ‘PvdA-gatenkaas’.
Ook aan de vooravond van 16 maart regent het beschuldigingen aan het adres van partijen die veel te veel campagne zouden hebben gevoerd met landelijke (of zelfs internationale) thema’s en daarmee onvoldoende recht zouden hebben gedaan aan het gegeven dat het om gemeenteraadsverkiezingen gaat. Toch kan het haast niet anders of de data waarop de kopstukken van VVD, D66, CDA en ChristenUnie intern de uitkomst van deze gemeenteraadsverkiezingen zullen evalueren, liggen al vast. Evenals de vraag die hen dan op de lippen zal branden: welke risico’s lopen we in 2025 als we, zonder tussentijds de koers te verleggen, doorgaan met Rutte IV?