„We weten niet wat er onder varkens rondgaat”
Er moet goed in de gaten worden gehouden wat er qua virusverspreiding, waaronder vogelgriepvirussen, plaatsvindt in de varkenshouderij.
Daarvoor pleitten deskundigen donderdagavond in de Tweede Kamer tijdens een hoorzitting over zoönosen en de huidige situatie rond het vogelgriepvirus.
Volgens hoogleraar moleculaire virologie Ron Fouchier is het „heel zorgwekkend dat we in Nederland helemaal niet in het oog hebben wat daar speelt. We hebben heel veel varkens in Nederland, en ik denk dat we daar gewoon een goed monitoringsprogramma op moeten zetten. En nu met de vogelgriep moeten we kijken of die vogelgriepvirussen niet toevallig ook in onze varkenspopulatie terechtkomen.” Voor zover hij weet „wordt daar momenteel helemaal niet aan gedaan.”
„Ik zou veel meer monitoren in varkens en andere dieren dan kippen”, aldus Francisca Velkers, pluimveedierarts en epidemioloog. „Ik denk dat we daar onze ogen voor sluiten. Varkens hebben influenzavirussen, mensen hebben influenzavirussen. Als varkens dan ook nog eens extensiever worden gehouden en naar buiten gaan, kunnen ze er ook nog de vogelgriepvirussen bij krijgen. Het is een soort wachten tot het misgaat.”
Esther Ouwehand (Partij voor de Dieren) riep in herinnering dat het kabinet eerder heeft laten weten dat 80 procent van de pluimveebedrijven op minder dan 2 kilometer van een varkensbedrijf zit. „Terwijl het RIVM in 2008 al zei: Dat is gevaarlijk.”
„Ik ben het ermee eens dat dat gevaarlijk is”, aldus hoogleraar Thijs Kuiken. Hij wees erop dat het H1N1-virus uit 2009 een mengsel was van griepvirussen uit varkens, vogels en mensen, en dat de sterfte drie keer hoger was dan een „normale seizoensgriepuitbraak.”
Meerdere deskundigen pleitten tijdens de hoorzitting voor een inkrimping van de veestapel. Maar volgens hoogleraar diergeneeskunde Arjan Stegeman moet een afbouw van de pluimveestapel wel „heel drastisch zijn” wil het „enig effect” hebben tegen de vogelgriep in haar huidige vorm. „Ook als wij de pluimveehouderij halveren, of tot een kwart terugbrengen, en we willen dat doen in een extensief systeem met veel uitloop, dan blijft dit probleem bestaan, dan blijven we uitbraken houden en zullen we die dieren moeten blijven ruimen.”
Volgens Kuiken zijn er aanwijzingen dat het virus endemisch is geworden in wilde vogels, waarmee het permanent in de dieren kan blijven en het zich verder kan verspreiden.