Kersttoespraak 1953 toont andere prins
Prins Bernhard gaf voor zijn overlijden aan dat hij zich niet tot een kerkgenootschap wilde rekenen. Een kersttoespraak uit de jaren vijftig laat zien dat hij in die tijd een orthodox-christelijke visie aanhing. De prins sprak de kerstboodschap uit voor het hofpersoneel van de stallen in Den Haag op 23 december 1953.
„Het verhaal van de geboorte van dat kleine Kind in de stal te Bethlehem vervult ons steeds weer met ontroering. Maar willen we werkelijk weten wát in die Kerstnacht is geschied en welk een geschenk de mensheid toen ontvangen heeft, dan is het nodig dat wij er ons rekenschap van geven wát precies in die Kerstboodschap werd gezegd en voor wie zij was bestemd. Zij werd uitgesproken door een engel en een paar herders waren de toehoorders, maar over hen heen was die boodschap gericht tot alle mensen, door alle tijden heen, waar ze ook wonen en van welk ras ze ook mogen zijn. Nooit werd het korter of beter gezegd: Zie Ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal: u is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Heer, in de stad van David. (…)
Over twee dingen zou ik hier graag iets willen zeggen: ten eerste over het feit, dat ons in het Kerstfeest een brug tot God gegeven werd. En hier klinkt de grote blijdschap van de Kerstboodschap in haar diepste toon. Wij mensen hebben veelal de even hardnekkige als noodlottige neiging om in allerlei drukke bezigheden op de een of andere wijze God te ontvluchten en eigenlijk te vergeten. Met Kerstmis wordt deze sleur doorbroken. Hij komt tot ons, die altijd weer onwillig, te trots of te bang zijn om tot Hem te komen. Het Kerstkind weet onze onwil te elimineren, onze trots te breken, onze angst weg te nemen, en het leidt ons tot de Vader. En wie door het Kerstkind tot de Vader komt, die weet eerst recht wat de grote blijdschap is, waarover in de Kerstnacht tot verschrikte en onwetende mensen gesproken werd. De invloed die van Jezus van Nazareth is uitgegaan om de mensen te veranderen en te vernieuwen, ze tot elkander te brengen en te verbinden en hun het geluk van de gemeenschap met God te geven, is onberekenbaar.”
In zijn tweede punt gaat de prins in op de noodzaak van broederschap en naastenliefde. „Zonder deze naastenliefde bestaat geen Christendom. Naastenliefde, wat een eenvoudig woord, en het is toch zo moeilijk om het waarlijk, en innerlijk eerlijk, in de praktijk toe te passen. Naastenliefde is de ware liefde. Dat betekent, dat we onze vijanden moeten liefhebben, dat wij wel moeten doen degenen die ons haten - dat wij God vergeving moeten vragen iedere keer, dat wij hierin falen en Zijn hulp moeten vragen om te komen tot waarlijk Christelijk denken en voelen jegens anderen. (…)
Meer dan iemand of iets anders heeft Jezus de mens geplaatst voor een keuze en de consequentie van die keuze. Zijn invloed mag niet beperkt blijven tot wat godsvrucht en vriendelijkheid gedurende de Kerstweek. Hij is de Heer van alledag en van iedere dag. Daarom zullen godsvrucht en naastenliefde met ons het nieuwe jaar moeten binnengaan en alle dagen van ons leven moeten beheersen. Aan het koningschap van Jezus over ons komt nooit en nergens een einde. Wij willen nooit zeggen, zoals de mensen uit Bethlehem van toen: ”Geen plaats… geen plaats”, maar: ”Nu zijt wellecome, Jesu, lieve Heer”, en dat het gehele jaar door.
Ieder jaar opnieuw proberen wij met Kerstmis in onze eigen woorden te zeggen wie het Kerstkind is en wat het voor ons betekent. Maar hoe ernstig wij ook trachten, nooit kunnen wij het beter doen dan door middel van één van Jezus eigen woorden. Als een geschenk van de allergrootste waarde wordt ons in de Bijbel dat onvergelijkelijke woord gegeven, dat beter dan enig ander ons het geheim van het Kerstfeest ontsluiert: ”Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem geloof, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”. Ik hoop innig, dat ook dit Kerstfeest ons allemaal weer iets nader zal kunnen brengen tot die Zoon, waardoor wij waarlijk een gelukkig Kerstfeest zullen kunnen vieren, vol overgave en blijdschap.”
(Deze toespraak kwam als krantenknipsel via een inwoner van Hilversum in handen van dr. ir. J. van der Graaf, voormalig algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond, en zo op de redactie.)