Luther: Vermeng de Wet niet met het Evangelie
Het is in de ogen van Luther niet voldoende om Wet en Evangelie allebei te preken, het is nodig om ze als elkaars tegenstelling te verkondigen. Zo wordt voorkomen dat het Evangelie voorwaardelijk wordt.
De befaamde Engelse prediker Spurgeon ging ooit als kind naar de kruidenierswinkel. Eén pond suiker en één pond zout, had zijn moeder gezegd. En zo kreeg de kleine Charles twee papieren zakken van de kruidenier. Beide zakken deed hij in zijn schoudertas. De jongen besloot de terugreis naar huis te bekorten. In plaats van de straatweg te nemen, ging hij dwars door de velden terug. Hij sprong over sloten, klom over hekken, wrong zich door struiken. Bij thuiskomst had hij een pond zout en een pond suiker. Maar, alles door elkaar! Zijn moeder kon er niets mee.
Spurgeon vermeldt deze herinnering om de prediking van Wet en Evangelie te verduidelijken. Elke reformatorische prediker zal Wet en Evangelie willen verkondigen. Maar het is niet genoeg als hij allebei het volle pond geeft. Ze moeten ook goed worden onderscheiden. Als ze met elkaar vermengd worden, krijg je een kilo afval. Elke korrel is er nog en toch is alles onbruikbaar.
Luther heeft als geen ander nagedacht over de verhouding tussen Wet en Evangelie. Hoe moeten beide worden gepreekt? Zijn grootste zorg was niet in welke verhouding ze moeten worden gebracht, maar dat ze niet worden vermengd. Het is niet voldoende om Wet en Evangelie allebei te preken, het is nodig om ze als elkaars tegenstelling te verkondigen.
Antinomianen
Naar twee zijden moest Luther zijn visie verdedigen. Enerzijds was er de Rooms-Katholieke Kerk, die het Evangelie enkel als een nieuwe Wet zag. Maar anderzijds waren er mensen als Johann Agricola (aanvankelijk een volgeling van Luther), die stelden dat we in de kerk de Wet niet meer nodig hebben. We kunnen toe met het Evangelie alleen. We zijn immers niet onder de Wet, maar onder de genade. Luther noemde dergelijke mensen antinomianen, letterlijk: mensen die tegen de Wet zijn.
Tegen deze antinomianen heeft Luther zesmaal laten disputeren aan de universiteit van Wittenberg. Deze disputaties zijn een onmisbare bron om Luthers visie op Wet en Evangelie te leren kennen. Te vaak beperkt men zich tot Luthers commentaar op Paulus’ brief aan de Galaten, maar de disputaties geven Luthers visie veel helderder weer.
Het zou kunnen lijken dat Luther twee fronten had: tegenover de rooms-katholieke theologen kwam hij op voor de noodzaak van het Evangelie, tegenover de antinomianen voor de noodzaak van de Wet. Zo wordt Luther inderdaad vaak geïnterpreteerd, maar ten onrechte. Naar beide zijden ging het hem om het Evangelie. Luthers bezwaar tegen de antinomianen was niet dat zij geen oordeel preekten, niet spraken over berouw en bekering, goede werken onbelangrijk vonden enzovoort. Want dat alles preekten de antinomianen wél. Maar zij brachten dit alles niet onder de noemer van de Wet, maar onder de noemer van het Evangelie. Volgens hen riep het Evangelie op tot berouw, bekering, goede werken enzovoorts. Luther reageerde fel: dit alles hoort niet bij het Evangelie maar bij de Wet!
Onvoorwaardelijk
Was Luthers reactie overtrokken? Is het niet gewoon een verschil in bewoording? Nee, de reformator vond dat de antinomianen het zout van de Wet met de suiker van het Evangelie vermengden, en beide daarmee waardeloos maakten. Twee grote gevaren zag Luther opdoemen.
Ten eerste: Als het Evangelie zou gebieden, bevelen en dreigen, dan zou het Evangelie voorwaardelijk worden. Dan kwam er pas ruimte voor genade, vergeving, troost en Gods beloften als er aan het gebiedende deel van het Evangelie was voldaan. Luther stelde: Alles wat een bevel, een oproep, een gebod, een wet, een aansporing of een dreigement is, hoort bij de wet. Het Evangelie daarentegen eist niet maar geeft, vermaant niet maar belooft, vraagt niet maar schenkt, stelt geen voorwaarden maar is onvoorwaardelijk. Dit geldt als Mozes het zegt, maar evengoed voor de woorden van Jezus of Paulus. Niet wie iets zegt maar wat er wordt gezegd, bepaalt of het hoort bij de Wet of bij het Evangelie (Heidelbergse Catechismus 6.19).
De Wet is dus voor Luther belangrijk, maar niet omdat hij anders te evangelisch zou worden. De Wet is er om het Evangelie als Evangelie te kunnen preken. De Wet is nodig om het Evangelie zuiver te houden. Het zout van de Wet moet in een aparte zak, om de zoetheid van het Evangelie veilig te stellen. Juist omdat de antinomianen alles onder de noemer van het Evangelie brachten, hielden zij alleen maar Wet over. Zij konden niet meer werkelijk het Evangelie preken, dat is: een onvoorwaardelijke boodschap van genade, vergeving, liefde, redding, zaligheid, vriendelijkheid en vrijspraak voor iedere hoorder.
Met twee woorden
Dit leidt naar Luthers tweede punt, de pastorale kant van de zaak. Stel dat iemand aangevochten wordt, moegestreden is, merkt dat hij niet kan voldoen aan geboden en regels en bang is voor Gods dreigementen. Hoe kan zo’n verslagen ziel worden opgebeurd en getroost? Luther zegt: Met het Evangelie. Dat zeggen de antinomianen ook. Maar het Evangelie van de antinomianen bezit geen kracht. Want hoe zou een Evangelie dat eerst tot wanhoop heeft geleid, vervolgens hoop kunnen bieden? Hoe zou een dreigende boodschap aansluitend kunnen troosten? Hoe kan een woord dat de zondaar doet sterven, leven geven? Hoe kan een boodschap die ons God doet haten, daarna liefde tot God oproepen? De antinomianen hebben maar één woord en kunnen niet anders dan dat ene woord herhalen. Maar Luther spreekt met twee woorden. Aan mensen die gekweld worden door de Wet preekt hij het onvoorwaardelijke Evangelie, dat niet dreigt maar troost, niet doodt maar levend maakt, geen angst oproept maar vrede, geen haat tegen God teweegbrengt maar liefde.
Luther had twee fronten en toch zag hij slechts één gevaar. Het gevaar om het Evangelie te verliezen. Hij vond de Wet belangrijk, maar niet omdat hij bang was de Wet te verliezen. Luther preekte de Wet inderdaad, maar niet als doel in zichzelf. Hij preekte de Wet omdat hij het Evangelie zuiver wilde verkondigen. Luther preekte niet de Wet omdat hij „leraar van de wet” wilde zijn (1 Timotheüs 1:7), maar omdat hij bange zielen wilde troosten.
Ook nu zijn er twee fronten en wellicht nog veel meer. Maar er dreigt slechts één gevaar. Dat ene gevaar is niet dat er te weinig Wet wordt gepreekt. Het echte gevaar is dat het Evangelie niet wordt gepreekt. En dan, uiteraard, ”Evangelie” in de zin die Luther eraan gaf. De radicale, onbegrijpelijke, overweldigende, reddende, levendmakende, hoogstpersoonlijke boodschap van Gods liefde, genade, betrouwbaarheid, vaderlijke zorg. Een boodschap voor zondaren, vijanden, goddelozen, voor verloren, bange, wantrouwende, schuldige, onverschillige mensen. Een boodschap, een Evangelie voor mij.
De auteur doceert filosofie en kerkgeschiedenis aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.