Tijd van inkeer
Moet, gezien de nood van de tijd, advent dit jaar niet nadrukkelijker een periode van inkeer zijn?
Tijd van inkeer is –zowel historisch gezien als met het oog op de actualiteit– een treffende aanduiding van de adventstijd. Over beide gezichtspunten een enkele opmerking. Eerst historisch gezien. Ten tijde van de Vroege Kerk was de adventstijd een tijd van boete en inkeer; om die reden vastte men ook. Dat houdt verband met het feit dat de adventstijd, meer dan nu het geval is, nadrukkelijk in het teken stond van het uitzien naar de wederkomst van Christus. Het sterkere accent op het gedenken van Zijn komst in het vlees is van later datum. En dan is de stap naar de actualiteit maar klein. Nu we op de drempel van de adventstijd staan, is de vraag op zijn plaats of het niet nadrukkelijk een periode van inkeer zal zijn. Vooral ook gelet op de nood van de tijd.
En die suggestie doe ik níét eerst en vooral aan het adres van mensen die de aankomende maand aangrijpen om, te midden van alle zorg en spanning, de teugels eens even te laten vieren. Al is dat wel zo makkelijk en al heb ik inderdaad ook wel aan hen gedacht. En ik zie hen nog voor me: mensen die een jaar geleden bijna radeloos waren omdat de toen geldende coronamaatregelen de festiviteiten, de diners en de gezelligheid van de decembermaand in gevaar brachten. En ze hielden zich op de been met de gedachte dat het volgende jaar allemaal weer bij het oude zou zijn. We weten intussen beter.
Nee, laten we als christenheid in dit land vooral zélf de inkeer zoeken. Met dat ik het schrijf, besef ik dat die oproep al heel wat keren klonk. Veel van mijn waarde broeders grepen de pen. Van veel kansels is opgeroepen tot inkeer, boetvaardigheid, verootmoediging voor God. En ook in veel gebeden kwam en komt de noodzaak van bekering naar voren. Dat is het immers waar deze pandemie vooral om vraagt? En ook nu heb ik het weer opgeschreven. En dat met overtuiging. En net als veel anderen heb ook ik mijn zorgen over de kudde. En ook ik vraag me meer dan eens af hoe die uit deze plaag tevoorschijn zal komen. En ik begrijp de zorgen over de trouw, de opkomst in de diensten, de betrokkenheid en de inkomsten. En ja, boven al die zorgen uit gaat het om de vraag waar de nood ons brengt en of we erin en erdoor naar de Heere vragen. En ook ik meen te begrijpen dat het voor alles aankomt op overgave aan Hem.
En toch… Hopelijk staat u me toe wat lastige vragen te stellen. Vragen die allereerst naar mijzelf toekomen. Want hoe staat het dan met die gezindheid van verootmoediging en inkeer? Het is goed om het erover te hebben, erover te spreken, ertoe op te wekken. Maar leggen we ons er zelf écht op toe? Is dat wat we belijden ook wat we beoefenen? Is dat wat we preken ook praktijk?
Je hoort van gemeenten waar het zoeken naar gepaste coronamaatregelen veel discussie geeft en zelfs broedertwisten. Allerlei bladen, rubrieken, platforms zijn podia geworden waar stevige disputen worden gevoerd. En terwijl men zegt of schrijft dat allerlei onderwerpen aan de persoonlijke vrijheid gelaten moeten worden, neemt men intussen elkaar soms stevig de maat. En op allerlei manieren zijn we toch weer bezig veel tijd en kracht te steken in onze zoveelste interne discussie. Waarbij het bovendien nogal eens gaat om het eigen gelijk. Alsof er niet andere dingen en betere dingen te doen zijn. Alsof er niet een wereld in brand staat, die een Bijbelse boodschap, gedreven door de liefde en aanhoudend gebed, zo nodig heeft.
Laat deze adventstijd een tijd van inkeer zijn. Van beoefende inkeer. Inkeer tot God. Als mensen die niet alleen zéggen niets verdiend te hebben maar dat beóéfenen. En daarom bedelaars voor God zijn. In de binnenkamer! Dát is wat de wereld in deze ontstellende nood eerst en vooral van u en mij verwachten mag. En dan moesten we de pen misschien maar even laten liggen.
De auteur is universitair docent praktische theologie en apologetiek aan het Hersteld Hervormd Seminarie. Weerwoord gaat in op vragen die in deze tijd op christenen afkomen.