Welbeschouwd: Een christelijke samenspreking
Wie in de digitale bibliotheek Digibron zoekt op de term ”samenspreking” stuit op tal van artikelen, verschenen binnen de gereformeerde gezindte.
Ze hebben meest betrekking op het samenspreken van kerken, met het oog op eenheid. Helaas leveren die veelal moeizame samensprekingen nooit zo veel op.
Bijna vier eeuwen geleden verscheen in onze hofstad een boekje onder de titel ”Een Christelijcke t’samensprekinge uyt Godes Woort”. Het bevat het verslag van een tweegesprek. Waarover spraken zij, en met welke bedoeling? Dat onthult de ondertitel: ”Tot troost aller becommerde herten/ die de Wet ende des Evangelio niet recht en connen onderscheyden/ ende hen met den last der sonden/ ende vreese der Verdoemenisse/ beswaert vinden”. Een stichtelijke uiteenzetting is het, in de vorm van een samenspraak. Petrus Dathenus (1531-1588) is de auteur. In mijn vorige Welbeschouwd vroeg ik positieve aandacht voor zijn aloude psalmberijming. Vandaag nog eens Datheen in de schijnwerper, en nu vooral een leerzaam werkje van zijn hand.
”Habent fata sua libelli”. Boeken hebben hun eigen lotgevallen. Zo ook dit boekje. Datheen schreef het in het voor hem spannende jaar 1584. Als gereformeerd predikant was hij werkzaam geweest in de vluchtelingengemeente van Frankenthal. Maar vanaf 1583 was hij enkele jaren actief in Gent. Al snel moest hij echter vluchten naar de Noordelijke Nederlanden. Hij zat daar zelfs enkele maanden gevangen. Het manuscript van zijn pas geschreven boekje zal hij op zijn vlucht hebben meegenomen. Maar van publicatie kwam het niet meer. Dat gebeurde pas in 1613. Postuum dus, in een fragmentarische weergave. Zo’n tien jaar later opnieuw, nu wel volledig, door de Haagse boekverkoper Anthony Jansz. Die schreef er zelfs een gedegen en warm aanbevelend Woord vooraf in.
Bij die aanbeveling sluit ik me vandaag aan. De Nederlandse protestanten hebben aan Datheen veel te danken. Deze man heeft in de tijd dat de kerken verkeerden onder het kruis van vervolging veel betekend voor de inrichting van het gereformeerde kerkelijk leven in die stormachtige jaren. Maar Datheen was niet alleen een initiator en organisator, met een warm hart voor het gereformeerde kerk-zijn. Dat hart van hem was bovenal een herderlijk hart. Hij draagt zijn boekje op aan een zekere „Jonkvrouw Elisabeth de Grave, mijn zeer geliefde zuster.” Met haar gaat hij in gesprek. Wat blijkt? Elisabeth kan geen troost vinden in haar geestelijke ervaringen. Zij moet met God in en door Christus worden verzoend. Datheen neemt haar in de samenspraak als het ware bij de hand en is voor haar een leidsman tot Christus, de algenoegzame Zaligmaker. Aan het eind van het boekje is het ook haar belijdenis: „Mijn lieve Christus alleen is mij alles in allen. Hij is mijn wijsheid en gerechtigheid, mijn verlossing en heiligmaking in der waarheid.” Ik zeg het wijlen W. van der Zwaag in zijn bespreking (RD 29-03-1989) na: „Een voortreffelijk boekje met een duidelijke separatie tussen schijn en zijn, tussen slaafse en kinderlijke vreze, tussen Wet en Evangelie, tussen Mozes en Christus.”
Graag zou ik dit boekje breed aanbevelen. Helaas, het is niet meer verkrijgbaar. Zelfs antiquarisch niet. Vandaar mijn oproep tot (een van) onze uitgevers om deze ”parel van christelijke troost’’ aan de vergetelheid te ontrukken. Want dit onderwijs hebben we ook nu nog nodig.