Evaluatie adoptiewet laat te wensen over
Zes jaar na de invoering van de nieuwe wet voor adoptie van kinderen is deze geëvalueerd. Volgens prof. dr. R. A. C. Hoksbergen
zijn in de evaluatie een paar belangrijke punten niet genoemd: er moeten hogere eisen worden gesteld aan de professionaliteit van de bemiddelaars, de nazorg voor ouders is onvoldoende en de leeftijdscriteria in de wet zijn niet gebaseerd op onderzoek. Al vele malen is de adoptiewet, de eerste stamt uit 1956, aangepast. De laatste keer was dit in 1998, toen Nederland het Haags Adoptieverdrag ondertekende. Naar aanleiding daarvan werd de adoptiewet van 1989 fors herzien. In het Haags Adoptieverdrag en de Nederlandse wetgeving is nog eens vastgelegd dat adoptie in de eerste plaats gezien moet worden als een vorm van kinderbescherming. Het belang van het kind dient voorop te staan.
Jammer is dat nergens inhoudelijk wordt uitgewerkt wat onder het belang van het kind dient te worden verstaan. Ook in de hierna te bespreken evaluatie van de wet van 1998 gebeurt dit niet. Er bestaat echter langzamerhand genoeg onderzoeksmateriaal over wat het belang van het kind en van adoptiekinderen inhoudt. Het is dan ook goed mogelijk om dit belang van het kind, en zeker wat dit belang níet dient, te definiëren en nader te omschrijven. Dit zou alsnog dienen te gebeuren.
Evaluatie
Zes jaar na het inwerking treden van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (WOBKA) is deze wet dus nu met behulp van een adviesbureau geëvalueerd, een uitstekend initiatief van het ministerie van Justitie. Adoptieorganisaties, enkele adoptieouderverenigingen, de Raad voor de Kinderbescherming en wetenschappers werden naar hun mening gevraagd. Diverse boeken en artikelen zijn eveneens geraadpleegd. Het is een lijvig en gedegen rapport geworden. Het belang voor alle betrokkenen is dan ook groot.
Elk jaar worden er 1000 tot 1200 buitenlandse adoptiekinderen in Nederlandse gezinnen geplaatst. Kinderen die bij aankomst gemiddeld bijna twee jaar oud zijn. Vrijwel al deze kinderen hebben ten minste enkele maanden in een kindertehuis gezeten. Sommige kinderen blijken (ernstig) verwaarloosd te zijn op het moment dat zij in hun nieuwe gezin worden opgenomen.
De belangrijkste landen van herkomst zijn momenteel: China, Colombia, Haïti, Taiwan en Ethiopië. Vroeger kwamen ook veel kinderen uit Zuid-Korea, Indonesië, Sri Lanka en India.
Meer controle
Op enkele punten worden in de evaluatie eindelijk knopen doorgehakt. Als een Nederlandse bemiddelaar van de bemiddelende instelling in het land van herkomst van de kinderen geen betrouwbare informatie over de kinderen krijgt, dient dit contact gestopt te worden. Bij het ministerie van Justitie rust de verplichting dit aan de adoptiebemiddelaars duidelijk te maken.
Daarmee lopen adoptiefouders uiteindelijk minder kans dat zij verrast worden met een kind dat onverwachte medische of psychische handicaps of problemen heeft. De altijd al gevoelde en gemelde noodzaak van een veel betere controle op de werkwijze van instanties in het land van herkomst van de adoptiekinderen is daarmee voor het eerst in een maatregel omgezet.
Belangrijk is verder dat adoptiefouders bij een klacht voortaan rechtstreeks contact op kunnen nemen met de landelijke klachtencommissie. Zij hoeven hun formele klacht over de adoptiebemiddelaar niet eerst bij deze bemiddelaar in te dienen. Als een ouderpaar een klacht indient, moet de bemiddelaar toch de lopende bemiddeling voortzetten. Hiermee is de afhankelijkheid van aspirant-adoptiefouders enigszins verminderd. Bij de landelijke klachtencommissie werden in de afgelopen vier jaar twaalf klachten ingediend, allemaal nadat de adoptieprocedure was afgerond. Kennelijk werd het indienen van een klacht door de aspirant-adoptiefouders tijdens de adoptieprocedure te riskant gevonden. De bemiddelaar zou wel eens kunnen besluiten om niet verder te bemiddelen voor zo’n ’lastige’ cliënt.
Ook op enkele juridische en financiële punten worden er voorstellen gedaan die de duidelijkheid van de positie van de bemiddelaar en die van het ministerie ten goede komen. De zogeheten IBO-procedure (Individueel Bijzonder Onderzoek) wordt afgeschaft. Aanvragers voor adoptie die 42 jaar of ouder waren, moesten hun bijzondere opvoedingsgeschiktheid tonen, omdat zij altijd een ouder kind zouden krijgen. Nu is besloten dat de Raad voor de Kinderbescherming „ongeacht de leeftijd van de ouders, bij de bereidheid een ouder kind, een gehandicapt kind of twee of meer kinderen tegelijk op te nemen, de specifieke geschiktheid van de ouders hiervoor zal onderzoeken.” Dit vraagt aan de raad specifieke deskundigheid en grotere zorgvuldigheid bij de uitvoering van het gezinsonderzoek.
Niet ver genoeg
Ten aanzien van enkele hoofdpunten gaan de voorstellen echter lang niet ver genoeg of wordt de plank naar mijn mening misgeslagen. Allereerst wat betreft de eisen die aan de bemiddelaar worden gesteld. Daarover blijft het rapport onduidelijk. Vijf van de zeven bemiddelaars werken uitsluitend met vrijwilligers. Aan vrijwilligers kunnen geen harde, professionele eisen worden gesteld. Werken met vrijwilligers houdt een zekere vrijblijvendheid in. Overigens alle lof voor de mensen die zich zo geweldig inzetten. Het gaat hier echter om plaatsing van kinderen bij wie, vergeleken met door geboorte in gezinnen gekomen kinderen, vaker medische en gedragsproblemen te verwachten zijn.
Het vele onderzoek dat de laatste decennia is verricht laat geen andere conclusie toe. Plaatsing van een adoptiekind vraagt aanzienlijke kennis over gezinsvraagstukken, opvoeding in het algemeen, opvoedingsproblemen en gedragsproblemen van kinderen, bijvoorbeeld na een periode van ernstige verwaarlozing, mishandeling, confrontatie met (oorlogs)geweld, natuurrampen en dergelijke.
Nazorg
Dan de zo noodzakelijke nazorg voor adoptiefouders. Momenteel dienen de bemiddelaars daarvoor te zorgen, tot ten minste één jaar na plaatsing. Dit wil men in de wet vastleggen en in een apart beleidsstuk de inhoud van deze nazorg omschrijven. De huidige bemiddelaars zijn nu niet in staat om voldoende nazorg te bieden. Van enige controle door het ministerie is ook nooit sprake geweest. Terwijl veel van de adoptiekinderen hun adoptiefouders voor ingewikkelde opvoedingsproblemen plaatsen. Hun moeilijke voorgeschiedenis, de scheiding van de verzorgers aldaar en de grote verandering, samen met plaatsing in het adoptiegezin, zijn daar debet aan. Deze problemen vragen gespecialiseerde kennis en een regelmatige, goed omschreven vorm van nazorg. Hoe kan dit nu van de vrijwilligers van een bemiddelende organisatie verwacht worden? Of van de twee professionele instellingen die daarvoor geen financiële middelen hebben?
Al vele jaren wordt erop aangedrongen om voor adoptie- en pleegouders gespecialiseerde instituten in het leven te roepen. De problemen in de gezinnen zijn nogal eens van crisisachtige aard. Dan is een wachttijd van drie maanden of langer bij een van de bureaus voor jeugdzorg voor de ouders onaanvaardbaar. Deze wachttijd wordt veroorzaakt door de bureaucratische wijze waarop de hulp is georganiseerd. De scheiding van diagnose en de noodzakelijke hulp in de jeugdzorg veroorzaken deze extra wachttijd.
Inadequaat
Waarom functioneert het ”huisartsenmodel” niet als voorbeeld voor de jeugdzorg? De huisarts stelt een diagnose en tracht vervolgens meteen tot eerste hulp te komen. Als bij bepaalde gezondheidsklachten meer is vereist, kan hij naar een ziekenhuis of andere specialistische hulp verwijzen. De hulpverlener in de jeugdzorg zit niet dicht genoeg op het probleem en het betreffende gezin. Voor veel adoptiegezinnen, zo blijkt uit onderzoek, is deze wijze van hulpverlening inadequaat.
In het evaluatierapport wordt erkend dat „specialistische deskundigheid bij hulpverlening bij adoptie” noodzakelijk is. De „reguliere jeugdzorg moet van deze specifieke deskundigheid worden voorzien.” Aan alle bureaus jeugdzorg over het gehele land verspreid deze eis stellen is niet realistisch. Sommige bureaus zullen trouwens weinig en onregelmatig met hulpvragen door adoptiefouders worden benaderd. Als dan toch de bestaande bureaus jeugdzorg moeten worden ingeschakeld, waarom dan niet enkele, over het land verspreid liggende, bureaus specifiek voor deze „specialistische hulpverleningstaak” aanwijzen?
Daarbij dienen ook de consultatiebureaus voor zuigelingenzorg te worden betrokken. Daar zullen adoptiefouders vaak het eerst naartoe gaan. Ook daar dient enige kennis over mogelijke gedragsproblemen van adoptiekinderen te bestaan. Het zal helpen wanneer deze bureaus bij vragen van adoptiefouders over de aanpassingsproblemen van hun adoptiekind weten naar welk specialistisch bureau zij kunnen verwijzen.
Leeftijdseisen
Over de kwestie van de leeftijdseisen aan adoptiefouders zal bij adoptieouderverenigingen grote irritatie ontstaan. Deze zijn door het adviesbureau kennelijk onvoldoende gehoord. Er wordt namelijk niets veranderd. Men handhaaft een maximaal leeftijdsverschil tussen kind en oudste ouder van 40 jaar. Van wetenschappelijke onderbouwing is geen sprake. Sinds het indienen van de eerste adoptiewet in 1956 is de gemiddelde leeftijd van zowel mannen als vrouwen met ongeveer vijf jaar toegenomen. Zou deze leeftijdsontwikkeling niet reden kunnen zijn om een soepeler standpunt in te nemen?
In Nederland kunnen alleen kinderen ter adoptie worden geplaatst die jonger dan zes jaar zijn. Uitzondering wordt gemaakt voor een oudere broer of zus, of voor een kind dat ernstige schade zal ondervinden door scheiding van het (jongere) geadopteerde kind, we spreken dan van de ”sociale sibling”. In veel landen, bijvoorbeeld België, bestaat een dergelijke strakke leeftijdseis niet. Alle eisen rond de leeftijd van zowel adoptiekind als adoptiefouder kunnen als een vorm van legale betutteling worden gezien, betutteling van adoptiefouders. Regelgeving in dezen zou meer uit dienen te gaan van mogelijkheden en motieven van de individuele gezinnen. Adoptiefouders zijn nota bene verplicht een voorbereidingscursus te volgen en een gezinsonderzoek te ondergaan. Slechts in uitzonderingsgevallen blijkt men gemotiveerd om een ouder kind op te nemen. Zou het niet het belang van het kind dienen de weinige ouders die juist bewust wel een kind van zes jaar of ouder willen adopteren, deze mogelijkheid ook te geven?
Controle
Aspirant-adoptiefouders die via een eigen contact een kind willen adopteren, dienen nog steeds een bemiddelaar te vragen dit contact op betrouwbaarheid te controleren. Dit is merkwaardig. Bemiddelaars zijn geen onafhankelijke instanties als het om contacten van individuele ouders gaat, omdat zij ter plekke hun eigen bemiddelingsbelangen kunnen hebben. Dit wordt trouwens door sommige bemiddelaars erkend. Laat een onafhankelijke instantie, bijvoorbeeld de Inspectie Jeugdzorg, aan de hand van een richtlijn, deze controle uitoefenen.
Kortom naast enkele positieve voorstellen, valt er nog wel wat te verbeteren. De Tweede Kamer heeft daarmee de gelegenheid om tot constructieve voorstellen voor het adoptieveld te komen.
De auteur is emeritus hoogleraar adoptie.