De school anno Domini 2030
Identiteitsverklaring reformatorische school anno 2030, voorbeeld 1: „De grondslag is te vinden in de Bijbel, uitgewerkt in de belijdenisgeschriften. In principe zijn de Tien Geboden de norm voor op school. Maar alles binnen de grenzen van de burgerschapswet, de Grondwet, de Algemene wet gelijke behandeling en de verdere Nederlandse wetgeving. We leren de kinderen respect voor de basiswaarden die de inspectie benoemt. En de kinderen mogen zelf hun eigen mening hebben over geloof en leven.”
Zoiets lijkt het doel te zijn van sommige partijen in de Tweede Kamer. Als reformatorische school zou je geneigd kunnen zijn om van de weeromstuit de schoolidentiteit ongeveer als volgt te omschrijven (voorbeeld 2):
„De grondslag is te vinden in de Bijbel, uitgewerkt in de belijdenisgeschriften. We verzetten ons daarom tegen de genderideologie en hanteren het bekende standpunt over huwelijk en seksualiteit. We verzetten ons tegen autonomie voor het kind want we hebben een eenduidige vormingsopdracht. Voor ons op school, en voor u thuis, betekenen de Tien Geboden het volgende voor het dagelijks leven: enz., enz.”
Op 30 september debatteerde de Tweede Kamer over het inspectierapport over de Gomarus. Enkele Kamerleden grepen die gelegenheid aan om nog eens moties in te dienen over de reformatorische identiteitsverklaringen: de documenten waarmee reformatorische scholen de gevolgen van de grondslag voor hun identiteit samenvatten.
Het leek alsof in de moties stond: „Deze identiteit moet maar snel uitgebannen zijn.” Maar dat was de inhoud niet, het ging erom dat deze verklaringen veelal ook bij de toelating van leerlingen centraal staan: op deze identiteit mogen ouders en school van elkaar overeenstemming verwachten. Dat was de motie-indieners van SP, Volt en BIJ1 een doorn in het oog – en met hen een Kamermeerderheid. Die doorn is tweeledig. In het algemeen vinden de meeste partijen dat scholen geen leerlingen zouden moeten ”uitsluiten” op grond van religieuze overtuiging, dat past niet meer in onze open cultuur. Specifiek vinden zij dat je van ouders niet mag vragen in te stemmen met het scheppingsdoel van seksualiteit voor het huwelijk.
De moties zijn vooral symbolische statements. Met een motie verander je immers niet de wetgeving. En die wetgeving bepaalt dat scholen op religieuze grondslag ook een religieus toelatingsbeleid mogen voeren. Maar het zegt ons voor de langere termijn natuurlijk wel iets omdat de Kamer de wetten kan maken en (af)breken.
Wat zouden we kunnen doen met de reformatorische identiteitsverklaringen, voor als de spanning op die langere termijn daadwerkelijk zou toenemen?
Bijvoorbeeld: sterk inkorten. Vooral de grondslag noemen en niet meer benoemen wat belangrijke concrete toepassingen zijn voor de schoolidentiteit in deze tijd, met name niet over seksualiteit en jongens/meisjes. Politiek en media vallen dan de school niet lastig met niet-geaccepteerde opvattingen die voor iedereen vindbaar in zo’n verklaring staan.
Maar mijn twijfel hierover is: als we die toepassingen uit de publieke documenten halen, doet dat niets af aan de grote belangstelling die er nu eenmaal is voor de reformatorische opvattingen over seksualiteit. Vroeg of laat komt men hoe dan ook hierover iets tegen wat dan toch wel weer tot repercussies leidt. In methodes, in interviews, vanuit een inspectiebezoek of hoe dan ook. En als het zo gaat, heb je minder controle over hoe het naar buiten komt dan bij een doordachte en toegelichte identiteitsverklaring.
Het lijkt mij meer recht-door-zee om voortdurend duidelijk te zijn over de identiteit. En onophoudelijk uit te leggen waarom de Bijbelse gewetensvorming voor school en voor ouders wezenlijk is. En dat je als individualistische liberaal van een christelijke school geen individualistische levensvisie mag verwachten.
Duidelijk is dat het steeds belangrijker wordt om in eensgezindheid helder te hebben wat voor een reformatorische school onopgeefbaar is. Wanneer een onverhoopte verplichting zich niet verdraagt met onderwijs in de vreze des Heeren. Over identiteit gesproken, duidelijk is ook dat onze tijd de prangende noodzaak van die persoonlijke godsvreze steeds scherper laat zien.
De auteur is advocaat bij BVD advocaten