Portret van de onderwijsfamilie van Jeroen Dijsselbloem
Bijna veertig familieleden kozen de afgelopen eeuw voor een baan voor de klas. Zelf drukte Jeroen Dijsselbloem –voormalig minister van Financiën– de voetstappen niet. Wel tekende hij hun verhalen op. Het levert een boeiend portret op van het Nederlands onderwijsstelsel én van een familie waarbij doceren in het bloed zit.
Er gaat in zijn tienerjaren geen dag voorbij of een van zijn familieleden vraagt aan Jeroen Dijsselbloem hoe het hem op school vergaat. Niet gek: zijn opa, ouders, ooms en tantes staan een aanzienlijk deel van hun tijd voor de klas. Zelf verkiest Dijsselbloem in de jaren 90 de politieke arena boven het klaslokaal. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. In 2007 raakt het toenmalig PvdA-Kamerlid toch betrokken bij de sector waarin zo veel familieleden werkzaam zijn. Niet omdat hij zelf een switch maakt naar een baan als docent. Wél omdat hij voorzitter wordt van de parlementaire onderzoekscommissie onderwijsvernieuwingen.
Een jaar lang bijt Dijsselbloem zich vast in het nut en de noodzaak van innovatie en renovatie, van vernieuwing en verandering in het onderwijsbestel. Zijn conclusie is helder: de politiek en belangenorganisaties drukken te vaak vernieuwingen door zonder te luisteren naar docenten, ouders en leerlingen.
In het jaar waarin de PvdA’er in dossiers duikt, talloze gesprekken voert met docenten en een eindrapport opstelt, zitten ze steeds in zijn hoofd: zijn opa, zijn ouders, al die ooms en tantes die kozen voor het onderwijs. Wat kregen zij mee van de Mammoetwet, de basisschool, de fusies tot scholengemeenschappen, het studiehuis en alle andere beleids- en stelselwijzigingen?
Overalls
Om een antwoord op die vraag te vinden, sprak Dijsselbloem samen met moeder Joop tientallen familieleden bij wie het onderwijsbloed door de aderen stroomt. In ”De Onderwijsfamilie” spat de passie voor het vak van leraar van de pagina’s af.
Dijsselbloem start zijn verkenning bij opa Visser, die zo’n 75 jaar geleden als gewoon docent begon en opklom tot directeur van de toentertijd nieuwe Gemeentelijke Ambachtsschool in het Brabantse Gemert. Anekdote na anekdote passeert de revue. Zo refereert Dijsselbloem aan het feit dat het Rijk slechts drie overalls per maand aan de school van zijn opa toewees. „Ik vraag u hierbij om verhoging van de toewijzing voor mijn school”, schreef Visser in een gepeperde brief aan de heren in Den Haag. „Wat is nu 3 overalls voor 74 leerlingen. Alvorens de laatste aan de beurt is, is de schooltijd voorbij!”
En toen enkele leerlingen „wegens wangedrag” van school werden gestuurd, bleek opa Visser niet te beroerd om de rooms-katholieke beginselen van ‘zijn’ school in praktijk te brengen. „Onze Lieve Heer vergeeft onze schulden, zo willen wij ook vergeven aan onze schuldenaren, in dit geval dus aan de leerlingen die tijdens deze cursus wegens wangedrag uit de klas werden verwijderd”, aldus Visser, die in 2019 overleed.
Gezag
De onderwijsloopbaan van veel van zijn familieleden verliep van passie tot nuchterheid, van idealisme tot deceptie en weer terug, constateert Dijsselbloem. Aan de passie droegen de leerlingen bij. Aan de deceptie onder meer het „beleidsbeton” waarin onderwijsvernieuwingen werden gegoten, de steeds mondiger wordende leerlingen en ouders en de slechte arbeidsvoorwaarden.
Zo kon vader Em –na 36 jaar voor klas te hebben gestaan– de energie die nodig was om de klas in het gareel te houden niet meer opbrengen. „Toen hij begon in 1948, 19 jaar oud, had de leraar automatisch gezag en respect en die autoriteit was voldoende om enig rumoer in de klas met een simpele oogopslag te smoren. Tegen de tijd dat hij moest stoppen, 54 jaar oud, was hij al jaren overwerkt en was hij heel veel tijd en energie kwijt aan orde houden. De stress waarmee hij naar huis kwam, drukte een grote stempel op het gezin”, reflecteert Dijsselbloem.
”De Onderwijsfamilie” biedt de lezer een interessante inkijk in een eeuw van onderwijsvernieuwingen en vooral in de manier waarop de gewone man en vrouw voor de klas daarmee omgingen. Daarnaast laat het boek zien dat niet alleen het beleid veranderde, maar ook de manier waarop de samenleving naar de docent keek. „Het maatschappelijk aanzien van het beroep is, naarmate de bevolking gemiddeld beter werd opgeleid, relatief achteruitgegaan”, constateert de voormalig minister in de epiloog.
Het onderwijsbestel heeft groot onderhoud nodig, concludeert Dijsselbloem ten slotte. „Geen grote onderwijsvernieuwing waarbij de overheid opnieuw op de stoel van de leraar gaat zitten.” In plaats daarvan pleit hij voor meer nadruk op vakken als lezen en rekenen. „Want wanneer de overheid niet helder is over wat kinderen geacht worden te kunnen en te kennen aan basisvaardigheden, blijven deze in de verdrukking komen in het overladen curriculum.”
Boekgegevens
De Onderwijsfamilie, Jeroen Dijsselbloem; uitg. Prometheus; 201 blz.; € 19,99