Verantwoordelijkheid
Hosea 3:4
„Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten zonder koning en zonder vorst en zonder offer en zonder opgericht beeld en zonder efod en terafim.”
Wederkeren of bekeren, veronderstelt, dat de Israëlieten in die vele dagen, noch de Heere hun God, noch David hun Koning, noch Gods goedheid, kennen of zoeken zouden. Het veronderstelt dat ze van God, Zijn goedheid en de Koning Messias, afkerig zijn zouden. Want tot wie iemand bekeerd wordt, die moet noodzakelijk tevoren van hem afkerig geweest zijn, zoals de zonde bestaat in een afkeer van de ware Bronader des Levens, zo bestaat de ware bekering in een wederkeer tot die Springader Israëls.
Nu dit woord wordt nu eens in een dadelijke en dan weer in een lijdelijke zin genomen. Zo wordt deze bekering altijd in de natuur en niet alleen in haar begin, maar ook in haar voortgang en volmaaktheid alleen een werk Gods genoemd (Hooglied 1:4; Klaagliederen 5:21). Ook wordt ons gezegd om onszelf te bekeren, niet alsof dat in onze macht stond, zoals de Pelagianen en voorstanders van de vrije wil drijven, maar om te tonen de reden van onze zaligheid, die alleen op Gods genade en Christus’ verdiensten steunt.
Ook wordt ons onze plicht voorgeschreven en Gods recht over ons zondaren aangetoond. Bovendien wordt ons gezegd, dat we onszelf bekeren, om verantwoordelijk te zijn en door de werking der kracht Gods werkzaam te worden, om als levende en redelijke schepselen, onze zaligheid te werken met vreze en beven (Filippenzen 2:12).
Johannes Bierman, predikant te Boetzelaar
(”De prophetie van Hosea verklaard”, 1702)