Column (Janneke de Man-van Ginkel): Toekomstbestendige zorg
Ineens zijn ze er, woorden die je tot voor kort vrijwel nooit hoorde. Ze duiken opeens in allerlei verbanden op. Modewoorden, of om het helemaal in stijl te zeggen, buzzwoorden: hippe woorden die meestal geen concrete betekenis hebben. Ze worden vaak gebruikt om de harde realiteit een beetje te verbloemen, om iets interessanter te laten klinken dan het eigenlijk is of om een nieuwe trend mee aan te duiden. En, zoals bij alles waar je te veel van krijgt, na verloop van tijd kunnen deze woorden gemakkelijk irritatie oproepen.
Zo viel me in de afgelopen weken op dat het woord ”toekomstbestendig” ook zo’n buzzwoord dreigt te worden, of misschien al is geworden. Toekomstbestendig verwijst naar het vermogen om lenig in te spelen op veranderende omstandigheden, naar wendbaarheid. Het wordt binnen de verpleegkunde gebruikt als het gaat over de grote veranderingen die er op ons af komen in de zorg en hoe we daar in de verpleegkunde op in moeten spelen om ook in de toekomst goede zorg te kunnen blijven geven, toekomstbestendige verpleegkunde.
Ik vind het een mooi begrip, omdat erin doorklinkt dat ook in abrupte of ingrijpende veranderingen de essentie van de verpleegkunde behouden blijft, juist vanwege dat vermogen om in te spelen op veranderende omstandigheden. Maar niet iedereen duidt het op deze manier. Een collega-verpleegkundige interpreteerde toekomstbestendige verpleegkunde als ”bestand zijn tegen de toekomst”. En als verpleegkundigen zich daar zo op moeten voorbereiden, worden zij blijkbaar gezien als niet bestand tegen de toekomst. Hierdoor kreeg ze helemaal kriebels van het woord; een van de kenmerken van buzzwoorden.
Goede zorg staat of valt met deskundige en betrokken verpleegkundigen en verzorgenden. In de afgelopen maanden werd dat voor iedereen zichtbaar. Keer op keer bleek dat de capaciteit van de gezondheidszorg begrensd wordt door de beschikbaarheid van gekwalificeerde zorgmedewerkers. De vraag naar zorg zal in de toekomst steeds verder toenemen. Mensen worden steeds ouder. Het RIVM heeft in 2019 berekend dat tot 2040 het aantal mensen van 75 jaar en ouder met 86 procent zal toenemen en het aantal mensen van 90 jaar en ouder met 151 procent. Dat zijn indrukwekkende percentages. Omdat mensen bij het ouder worden te maken krijgen met chronische ziekten, zullen er dus ook meer mensen zijn met chronische ziekten. Bovendien leven mensen langer met ziekten die eerder levensbedreigend waren maar door betere behandelingen steeds vaker chronische ziekten worden.
Door dit alles groeit ook de behoefte aan zorg door verpleegkundigen en verzorgenden. Maar juist in deze beroepsgroep neemt het tekort toe. Voor een deel is dat omdat er door de afname van de bevolkingsgroei minder jongeren zijn ten opzichte van het aantal ouderen. Op dit moment werkt een op de zeven mensen in de zorg. Om ook in 2040 aan de vraag naar zorg te kunnen voldoen zal een op de vier mensen in de zorg moeten gaan werken, bijna twee keer zo veel. Maar zullen die er zijn? Nu al haken jongeren die met veel enthousiasme voor de zorg hebben gekozen na een paar jaar af en kiezen een ander beroep. Teleurgesteld. Niet omdat het vak niet voldoet aan hun verwachtingen, maar omdat ze door de aanhoudend hoge werkdruk geen ruimte krijgen om hun vak goed uit te oefenen. En daarmee neemt het tekort aan verpleegkundigen en verzorgenden nog verder toe.
Deze ontwikkelingen zullen in de komende jaren de grootste uitdagingen voor de gezondheidszorg vormen. We zullen als samenleving wel moeten nadenken over hoe we in kunnen spelen op die veranderende omstandigheden, hoe we aan meer, oudere én ziekere mensen dezelfde kwaliteit van zorg te kunnen blijven geven met zo veel minder verpleegkundigen en verzorgenden. Daar zal veel lenigheid en wendbaarheid voor nodig zijn. Alle reden dus om daar nu al mee aan de slag te gaan. Nee, niet om verpleegkundigen bestand te maken tegen de toekomst. Wel om goede zorg te bestendigen in de toekomst, om in alle ingrijpende veranderingen de essentie van de verpleegkunde voor de zorg te behouden.
De auteur is universitair hoofddocent bij de afdeling verplegingswetenschap van het UMC Utrecht.